Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 februari 2008

Uittreksel uit arrest nr. 162/2007 van 19 december 2007 Rolnummers 4284, 4290 en 4291 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 371 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door het Hof van Beroep te Luik en de R Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008200331
pub.
11/02/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 162/2007 van 19 december 2007 Rolnummers 4284, 4290 en 4291 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 371 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door het Hof van Beroep te Luik en de Rechtbank van eerste aanleg te Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij arrest van 5 september 2007 in zake de CVBA « G.T.C.I.M. » tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 september 2007, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 371 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in samenhang gelezen met de artikelen 32 en 52 van het Gerechtelijk Wetboek en de arresten van het Arbitragehof inzake beroepstermijn (arresten nrs. 13/2001, 125/2001, 20/2003, 170/2003 en 48/2006) en zo geïnterpreteerd dat de datum van verzending vermeld op het aanslagbiljet, de datum is waarop de bezwaartermijn een aanvang neemt, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, artikel 14.1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 19 december 1966 en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden doordat : 1. dit tot gevolg heeft dat de termijn voor het indienen van een fiscaal bezwaarschrift een aanvang neemt op een ogenblik waarop de geadresseerde geen kennis kan hebben van het aanslagbiljet;2. de effectieve termijn voor het indienen van een bezwaarschrift waarover elke geadresseerde beschikt, varieert naar gelang van, enerzijds, de tijd die de Federale Overheidsdienst Financiën gebruikt heeft om het genoemde aanslagbiljet af te geven aan de postdiensten en, anderzijds, de tijd die de postdiensten gebruikt hebben om de zending ter bestemming te brengen, zodat, in feite, bepaalde geadresseerden over een kortere termijn zouden beschikken dan andere ? ».b. Bij vonnis van 6 september 2007 in zake de nv « Etablissements Hubert Monfort » tegen de stad Luik, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 september 2007, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Luik de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1.« Schendt artikel 371 van het WIB 1992, dat van toepassing is op de gemeentebelastingen ingevolge artikel 12 van de wet van 24 december 1996 betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen, in die zin geïnterpreteerd dat men ervan uitgaat dat, behoudens bewijs van het tegendeel, het aanslagbiljet wel degelijk bij gewone brief is verzonden op de datum die op het aanslagbiljet voorkomt en eenzijdig erop is vermeld, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de algemene beginselen van rechtszekerheid en inachtneming van de rechten van de verdediging, doordat het als aanvangsdatum van een beroepstermijn een datum vaststelt die wordt vermoed de datum van verzending bij gewone brief te zijn, zonder rekening te houden met de werkelijke datum van verzending, en niet de dag waarop de geadresseerde kennis heeft kunnen nemen van die procedurehandeling, en aldus aan een categorie van rechtzoekenden de bescherming ontzegt die wordt gewaarborgd door de vereisten van rechtszekerheid en inachtneming van de rechten van de verdediging ? »; 2. « Schendt artikel 371 van het WIB 1992, dat van toepassing is op de gemeentebelastingen ingevolge artikel 12 van de wet van 24 december 1996 betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de algemene beginselen van rechtszekerheid en van inachtneming van de rechten van de verdediging, doordat het een discriminatie teweegbrengt tussen de belastingplichtigen die een aanslagbiljet, verzonden bij gewone brief, in hun brievenbus krijgen, zonder bijzonder bewijselement van de overhandiging van de zending op het aangegeven adres, zodat de datum van de overhandiging doorgaans onbepaald blijft en, anderzijds, de belastingplichtigen aan wie een bericht van wijziging wordt gezonden bij ter post aangetekende brief, een formele handeling die de verzendingsdatum gemakkelijk verifieerbaar maakt door het opstellen van een vordering, terwijl de sanctie voor de niet-inachtneming van de termijn voor bezwaar het definitieve verval is van het recht om een beroep in te stellen, wat zwaardere gevolgen heeft dan de sanctie voor een te laat antwoord of het uitblijven van een antwoord binnen de maand na het bericht van wijziging in de zin van de artikelen 346 en 351 van het WIB 1992 ? ».c. Bij vonnis van 6 september 2007 in zake Guy Brughmans en Maria Heijman tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 september 2007, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Luik de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1.« Schendt artikel 371 van het WIB 1992, in die zin geïnterpreteerd dat men ervan uitgaat dat, behoudens bewijs van het tegendeel, het aanslagbiljet wel degelijk bij gewone brief is verzonden op de datum die op het aanslagbiljet voorkomt en eenzijdig erop is vermeld, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de algemene beginselen van rechtszekerheid en inachtneming van de rechten van de verdediging, doordat het als aanvangsdatum van een beroepstermijn een datum vaststelt die wordt vermoed de datum van verzending bij gewone brief te zijn, zonder rekening te houden met de werkelijke datum van verzending, en niet de dag waarop de geadresseerde kennis heeft kunnen nemen van die procedurehandeling, en aldus aan een categorie van rechtzoekenden de bescherming ontzegt die wordt gewaarborgd door de vereisten van rechtszekerheid en inachtneming van de rechten van de verdediging ? »; 2. « Schendt artikel 371 van het WIB 1992 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de algemene beginselen van rechtszekerheid en van inachtneming van de rechten van de verdediging, doordat het een discriminatie teweegbrengt tussen de belastingplichtigen die een aanslagbiljet, verzonden bij gewone brief, in hun brievenbus krijgen, zonder bijzonder bewijselement van de overhandiging van de zending op het aangegeven adres, zodat de datum van de overhandiging doorgaans onbepaald blijft en, anderzijds, de belastingplichtigen aan wie een bericht van wijziging wordt gezonden bij ter post aangetekende brief, een formele handeling die de verzendingsdatum gemakkelijk verifieerbaar maakt door het opstellen van een vordering, terwijl de sanctie voor de niet-inachtneming van de termijn voor bezwaar het definitieve verval is van het recht om een beroep in te stellen, wat zwaardere gevolgen heeft dan de sanctie voor een te laat antwoord of het uitblijven van een antwoord binnen de maand na het bericht van wijziging in de zin van de artikelen 346 en 351 van het WIB 1992 ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4284, 4290 en 4291 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

Op 11 oktober 2007 hebben de rechters-verslaggevers J.-P. Moerman en E. De Groot, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen een arrest van onmiddellijk antwoord te wijzen. (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vragen hebben allemaal betrekking op artikel 371 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992).

Dat artikel bepaalt : « De bezwaarschriften moeten worden gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat of van de kennisgeving van de aanslag of vanaf de datum van de inning van de belastingen op een andere wijze dan per kohier ».

In de zaak nr. 4290 oordeelt de verwijzende rechter dat die bepaling van toepassing is op de gemeentebelastingen waarvan sprake is in de aan hem voorgelegde zaak, krachtens artikel 12 van de wet van 24 december 1996 « betreffende de vestiging en de invordering van de provincie- en gemeentebelastingen ».

B.2. In de zaak nr. 4284 vraagt het Hof van Beroep te Luik aan het Hof of artikel 371 van het WIB 1992, in samenhang gelezen met de artikelen 32 en 52 van het Gerechtelijk Wetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 14.1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, schendt wanneer het in die zin wordt geïnterpreteerd dat de datum van verzending vermeld op het aanslagbiljet, de datum is waarop de bezwaartermijn een aanvang neemt.

In die interpretatie zou immers de termijn voor het indienen van een fiscaal bezwaarschrift een aanvang nemen op een ogenblik waarop de geadresseerde geen kennis kan hebben van het aanslagbiljet. Bovendien zou de effectieve termijn voor het indienen van een bezwaarschrift variëren naar gelang van, enerzijds, de tijd die de Federale Overheidsdienst Financiën heeft gebruikt om het genoemde aanslagbiljet af te geven aan de postdiensten en, anderzijds, de tijd die deze diensten hebben gebruikt om de zending ter bestemming te brengen.

In de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de zaken nrs. 4290 en 4291 wordt het Hof verzocht een vergelijking te maken tussen, enerzijds, de belastingplichtigen voor wie de beroepstermijn loopt vanaf een datum die wordt vermoed de datum te zijn van de verzending, bij gewone brief, van het aanslagbiljet, dat wil zeggen voordat zij daadwerkelijk daarvan kennis konden nemen en, anderzijds, de andere rechtzoekenden (eerste prejudiciële vraag) en de andere belastingplichtigen (tweede prejudiciële vraag) aan wie een bericht van wijziging wordt gezonden bij ter post aangetekende brief, dat op die manier gemakkelijk verifieerbaar is, terwijl de sanctie voor de niet-inachtneming van de termijn zwaarder is in het eerste geval dan in het laatste.

B.3. Zoals het Hof reeds in de arresten nrs. 170/2003, 166/2005, 34/2006, 43/2006, 85/2007 en 123/2007 heeft geoordeeld, is het redelijk verantwoord dat de wetgever, om rechtsonzekerheid te vermijden, de termijnen van rechtspleging laat lopen vanaf een datum die niet afhankelijk is van de handelwijze van de partijen. De keuze van de datum van verzending van het aanslagbiljet als aanvangspunt van de beroepstermijn beperkt evenwel het recht van verdediging van de geadresseerden op onevenredige wijze, doordat die termijnen beginnen te lopen op een ogenblik dat zij nog geen kennis kunnen hebben van de inhoud van het aanslagbiljet.

B.4. De doelstelling om rechtsonzekerheid te vermijden zou evengoed kunnen worden bereikt indien de termijn zou ingaan op de dag waarop de geadresseerde, naar alle waarschijnlijkheid, kennis ervan heeft kunnen nemen, dit wil zeggen de derde werkdag volgend op die waarop het aanslagbiljet aan de postdiensten werd overhandigd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst (artikel 53bis van het Gerechtelijk Wetboek).

B.5. In zoverre volgens de in het geding zijnde bepaling de beroepstermijn begint te lopen op de datum van verzending die voorkomt op het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat, beperkt zij op onevenredige wijze de rechten van verdediging van de belastingplichtige.

B.6. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 371 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het bepaalt dat de beroepstermijn begint te lopen op de datum van verzending die voorkomt op het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 19 december 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

M. Melchior.

M. Melchior.

^