Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 februari 2008

Uittreksel uit arrest nr. 161/2007 van 19 december 2007 Rolnummer 4193 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 172, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Turnhout. Het samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008200310
pub.
11/02/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 161/2007 van 19 december 2007 Rolnummer 4193 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 172, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Turnhout.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 29 maart 2007 in zake het openbaar ministerie en Tristan Weterings tegen Mario Meeus, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 april 2007, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Turnhout de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Bestaat er een ongeoorloofde discriminatie tussen de toestand van de pleger van een misdrijf die wordt veroordeeld door de strafrechtbank die tevens uitspraak doet over de vordering van de benadeelde, vonnis dat steeds vatbaar is voor hoger beroep en dus niet in laatste aanleg wordt gewezen, ongeacht de omvang van de vordering van de benadeelde enerzijds, en de toestand van de pleger van hetzelfde misdrijf, die wordt veroordeeld tot vergoeding van de benadeelde door een vonnis van de burgerlijke rechtbank, vonnis dat slechts vatbaar is voor hoger beroep in de mate dat de vordering van de benadeelde het bedrag van 1.240,00 euro overschrijdt en dat in de mate dat de vordering van de benadeelde lager is dan 1.240,00 euro in laatste aanleg wordt gewezen, anderzijds ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 172, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 1, 89°, van de wet van 10 juli 1967. Die bepaling luidt : « Tegen de vonnissen gewezen door de politierechtbanken staat in alle gevallen hoger beroep open ».

Artikel 617, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, vervangen door artikel 37 van de wet van 11 juli 1994 « betreffende de politierechtbanken en houdende een aantal bepalingen betreffende de versnelling en de modernisering van de strafrechtspleging » en gewijzigd bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 juli 2000 « houdende uitvoering betreffende gerechtszaken van de wet van 30 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op de aangelegenheden als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet », luidt : « De vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en van de rechtbank van koophandel, waarbij uitspraak wordt gedaan over een vordering waarvan het bedrag 1.860 EUR niet overschrijdt, worden gewezen in laatste aanleg. Hetzelfde geldt voor de vonnissen waarbij de vrederechter en, inzake de geschillen bedoeld in artikel 601bis, de politierechtbank uitspraak doet over een vordering waarvan het bedrag 1.240 EUR niet overschrijdt ».

B.2. De prejudiciële vraag noopt tot een vergelijking van de mogelijkheden van hoger beroep waarover een partij beschikt tegen een vonnis van de politierechtbank, naargelang die uitspraak doet in burgerlijke zaken dan wel in strafzaken. Wanneer de politierechtbank uitspraak doet over een vordering tot vergoeding van schade ontstaan uit een verkeersongeval, op basis van artikel 601bis van het Gerechtelijk Wetboek, bepaalt artikel 617, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek dat uitspraak wordt gedaan in laatste aanleg wanneer het bedrag van de vordering 1.240 euro niet overschrijdt.

Tegen vonnissen gewezen door de politierechtbank, uitspraak doende in strafzaken, kan de burgerlijke partij overeenkomstig artikel 172 van het Wetboek van strafvordering steeds hoger beroep instellen, ongeacht het bedrag van de vordering.

B.3. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 11 juli 1994 « betreffende de politierechtbanken en houdende een aantal bepalingen betreffende de versnelling en de modernisering van de strafrechtspleging », werd dienaangaande een amendement ingediend teneinde artikel 172 van het Wetboek van strafvordering aan te vullen met een bepaling waarbij het hoger beroep op burgerlijk gebied zou worden uitgesloten wanneer de politierechter uitspraak doet over een vordering onder de 50 000 frank (Parl. St., Kamer, 1993-1994, nr. 1480/2, p. 1). Dit amendement werd verworpen op grond van de overweging dat « het slachtoffer [...] het beroep van de beklaagde [moet] kunnen volgen. Het heeft geen zin het slachtoffer in staat te stellen zijn proces aan dat van de beklaagde te koppelen als deze laatste wel over een recht van beroep beschikt en het slachtoffer niet » (ibid., nr. 1480/3, p. 25).

B.4. De modaliteiten bepaald voor de aanwending van rechtsmiddelen die openstaan tegen vonnissen van de politierechtbank, zitting houdend in burgerlijke zaken, en oordelend over de schade ontstaan uit een verkeersongeval, waarbij louter privé-belangen worden beslecht, kunnen niet pertinent worden vergeleken met die welke zijn bepaald voor de aanwending van rechtsmiddelen die openstaan tegen vonnissen van de politierechtbank, zitting houdend in strafzaken, waarbij de strafvordering, waaraan de burgerlijke vordering is verbonden, in essentie het belang van de maatschappij betreft.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 172, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 19 december 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^