gepubliceerd op 11 september 2007
Uittreksel uit arrest nr. 104/2007 van 12 juli 2007 Rolnummer 4199 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 6, 7, 8, 10, 14 en 16 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 december 2006 houdende wijziging van het decreet va Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 104/2007 van 12 juli 2007 Rolnummer 4199 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 6, 7, 8, 10, 14 en 16 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 december 2006 houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, ingesteld door de Franse Gemeenschapsregering.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 april 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 april 2007, heeft de Franse Gemeenschapsregering een vordering tot schorsing ingesteld van de artikelen 6, 7, 8, 10, 14 en 16 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 15 december 2006 houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 19 februari 2007).
Bij hetzelfde verzoekschrift vordert de verzoekende partij eveneens de vernietiging van dezelfde decretale bepalingen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de omvang van de vordering tot schorsing B.1.1. De Franse Gemeenschapsregering vordert de vernietiging en de schorsing van de artikelen 6, 7, 8, 10, 14 en 16 van het Vlaamse decreet van 15 december 2006 houdende wijziging van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode. De schorsing wordt gevorderd met toepassing van artikel 16ter van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
B.1.2. Artikel 16ter van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bepaalt : « Tot de schorsing van een norm of een handeling kan worden besloten door het Arbitragehof of de Raad van State indien ernstige middelen de vernietiging van de norm of de handeling rechtvaardigen op grond van artikel 16bis ».
Die bepaling wijkt af van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 doordat zij de schorsing toestaat op voorwaarde dat ernstige middelen worden aangevoerd, doch zonder dat het bewijs van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel moet worden geleverd.
B.1.3. Wanneer een vordering tot schorsing wordt ingediend op grond van artikel 16ter van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, beperkt het Hof zijn onderzoek tot het ernstige karakter van de middelen die zijn afgeleid uit de schending van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.
Van de vijf middelen die de Franse Gemeenschapsregering aanvoert ter ondersteuning van haar beroep tot vernietiging, is alleen het eerste onderdeel van het eerste middel afgeleid uit de schending van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, zodat het Hof het onderzoek van de vordering tot schorsing tot het eerste onderdeel van dat middel dient te beperken.
B.2.1. Het eerste onderdeel van het eerste middel heeft betrekking op, enerzijds, de artikelen 6, 7, 8, 10 en 14 van het decreet van 15 december 2006 in zoverre zij respectievelijk de artikelen 92, § 3, 7°, 93, § 1, tweede lid, 3°, 95, § 1, 3°, 98, § 3, 2°, en 102bis invoegen in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode en, anderzijds, artikel 16 van het decreet van 15 december 2006.
B.2.2. Artikel 92, § 3, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij artikel 6 van het decreet van 15 december 2006, bepaalt : « De huurder van een sociale huurwoning leeft de volgende verplichtingen na : 1° de sociale huurwoning betrekken, in voorkomend geval samen met de aan hem toegewezen minderjarige kinderen.Iedere wijziging van personen die de sociale huurwoning op duurzame wijze betrekken, moet onmiddellijk aan de betrokken verhuurder worden meegedeeld; 2° in de sociale huurwoning zijn hoofdverblijfplaats hebben en er gedomicilieerd zijn;3° de huurprijs betalen;4° de elementen die nodig zijn voor de huurprijsberekening meedelen als de verhuurder hierom verzoekt;5° de sociale huurwoning onderhouden als een goede huisvader;6° voor zover de huurder een sociale woning betrekt, die niet gelegen is in een rand- of taalgrensgemeente zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, de bereidheid tonen om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen. Diegenen die kunnen aantonen reeds aan die richtwaarde voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van die verplichting. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die verplichting; 7° voor zover de huurder een sociale woning, gelegen in een rand- of taalgrensgemeente, zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, betrekt, zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten, de bereidheid tonen om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen.
Diegenen die kunnen aantonen reeds aan die richtwaarde voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van die verplichting. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die verplichting; 8° voor zover het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaams inburgeringsbeleid van toepassing is, het inburgeringstraject overeenkomstig hetzelfde decreet volgen of hebben gevolgd;9° de sociale huurwoning op zodanige wijze bewonen dat de leefbaarheid niet in het gedrang komt en dat geen overmatige hinder wordt veroorzaakt voor de buren en de naaste omgeving. Als de verplichtingen, vermeld in het eerste lid, niet worden nagekomen, dan kan de verhuurder, onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden, de huurder van een sociale huurwoning, mits de laatstgenoemde daarmee instemt, begeleiden of laten begeleiden bij het naleven van zijn verplichtingen ».
Het middel heeft betrekking op het 7° van die bepaling.
B.2.3. Artikel 93, § 1, tweede lid, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij artikel 7 van het decreet van 15 december 2006, bepaalt : « Op het ogenblik van de inschrijving moet de kandidaat-huurder, onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden, aantonen dat hij : 1° voldoet aan de voorwaarden inzake onroerend bezit en inkomen die de Vlaamse Regering vaststelt;2° voor zover hij een sociale woning wil betrekken, die niet gelegen is in een rand- of taalgrensgemeente zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, bereid is om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen. Diegenen die kunnen aantonen reeds aan die richtwaarde voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van de voorwaarde tot bereidheid om het Nederlands aan te leren. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die voorwaarde; 3° voor zover hij een sociale woning, gelegen in een rand- of taalgrensgemeente zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, wil betrekken, zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten, bereid is om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen.
Diegenen die kunnen aantonen reeds aan die richtwaarde voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van de voorwaarde tot bereidheid om het Nederlands aan te leren. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die voorwaarde; 4° voor zover het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaams inburgeringsbeleid van toepassing is, hij bereid is het inburgeringstraject te volgen overeenkomstig hetzelfde decreet ». Het middel heeft betrekking op het 3° van die bepaling.
B.2.4. Artikel 95, § 1, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij artikel 8 van het decreet van 15 december 2006, bepaalt : « De kandidaat-huurder, alsook, op het ogenblik van de toetreding tot de lopende huurovereenkomst, de persoon, vermeld in artikel 2, § 1, eerste lid, 34°, c) en d), kan alleen worden toegelaten tot een sociale huurwoning als hij aantoont dat hij : 1° voldoet aan de voorwaarden inzake onroerend bezit en inkomen die de Vlaamse Regering vaststelt;2° voor zover hij een sociale woning, die niet gelegen is in een rand- of taalgrensgemeente, zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, wil betrekken, bereid is om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A. 1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen. Diegenen die kunnen aantonen reeds aan deze richtwaarde A.1. voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van de voorwaarde tot bereidheid om het Nederlands aan te leren. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die voorwaarde; 3° voor zover hij een sociale woning, gelegen in een rand- of taalgrensgemeente, zoals vermeld in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, wil betrekken, zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten, bereid is om Nederlands aan te leren.Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een niveau dat overeenkomt met de richtwaarde A.1. van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels om die bereidheid vast te stellen.
Diegenen die kunnen aantonen reeds aan die richtwaarde voor het Nederlands te voldoen, worden onder de door de Vlaamse Regering te bepalen voorwaarden vrijgesteld. De Vlaamse Regering duidt tevens de categorieën van personen aan die worden vrijgesteld van de voorwaarde tot bereidheid om het Nederlands aan te leren. In ieder geval wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die voorwaarde; 4° voor zover het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaams inburgeringsbeleid van toepassing is, bereid is het inburgeringstraject te volgen overeenkomstig hetzelfde decreet. [...] ».
Het middel heeft betrekking op het 3° van die bepaling.
B.2.5. Artikel 98, § 3, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij artikel 10 van het decreet van 15 december 2006, bepaalt : « De verhuurder kan de huurovereenkomst enkel beëindigen in de hierna vermelde gevallen : 1° als de huurder van een sociale huurwoning niet meer voldoet aan de voorwaarden, gesteld overeenkomstig artikel 96, § 1;2° bij een ernstige of blijvende tekortkoming van de huurder van een sociale huurwoning met betrekking tot zijn verplichtingen.Een inbreuk van de bepalingen, vermeld in artikel 92, § 3, 1° en 2°, wordt gelijkgesteld met een ernstige tekortkoming.
De opzeggingstermijn bedraagt zes maanden. Bij een ernstige of blijvende tekortkoming bedraagt de opzeggingstermijn drie maanden.
Als de tekortkoming, vermeld in het eerste lid, 2°, het gevolg is van het feit dat de huurder van een sociale huurwoning onvermogend is, dan kan de huurovereenkomst alleen beëindigd worden na overleg met het OCMW ».
Het middel heeft betrekking op het 2° van die bepaling.
B.2.6. Artikel 102bis van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij artikel 14 van het decreet van 15 december 2006, bepaalt : « § 1. Met behoud van de toepassing van de hierna vermelde sancties, kunnen de volgende administratieve maatregelen worden opgelegd aan de verhuurder en de huurder van een sociale huurwoning die de voorwaarden, gesteld in deze titel of overeenkomstig deze titel, niet naleven of die hun verplichtingen niet nakomen : 1° de stopzetting of de uitvoering of het opleggen van werken, handelingen of activiteiten;2° het verbod opleggen op het gebruik van installaties, toestellen of houden van dieren, als die overmatige hinder veroorzaken. De administratieve maatregelen bevatten de einddatum om er uitvoering aan te geven. Bij de bepaling van die uitvoeringstermijn wordt rekening gehouden met de tijd die redelijkerwijs is vereist om er uitvoering aan te geven.
De ambtenaren, bevoegd voor het opleggen van administratieve maatregelen, zijn de ambtenaren, vermeld in § 2.
De administratieve maatregelen kunnen de vorm aannemen van een bevel of een feitelijk handelen, op kosten van de vermoedelijke overtreder, om ofwel de inbreuk te beëindigen, ofwel zijn gevolgen geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken ofwel herhaling ervan te voorkomen.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen inzake de vorm en de inhoud van de administratieve maatregelen. [...] § 3. Een administratieve geldboete kan worden opgelegd aan de huurder van een sociale huurwoning die een verplichting, vastgelegd in artikel 92, § 3, niet naleeft, op voorwaarde dat de betrokkene naar behoren werd gehoord of naar behoren werd opgeroepen. Die administratieve geldboete mag niet lager zijn dan 25 euro noch hoger zijn dan 5.000 euro.
Bij het opleggen van de administratieve geldboete mag er geen kennelijke wanverhouding bestaan tussen de feiten die aan de administratieve geldboete ten grondslag liggen, en de boete die op grond van die feiten wordt opgelegd.
Een administratieve geldboete kan niet worden opgelegd als : 1° voor het betrokken feit reeds eerder een administratieve geldboete werd opgelegd;2° de strafrechter voor het betrokken feit reeds een uitspraak in eerste aanleg heeft gedaan. [...] § 9. Met behoud van de toepassing van de strafbepalingen van artikelen 269 tot 274 van het Strafwetboek wordt een persoon gestraft met : 1° een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden of een werkstraf met een maximale duur van 250 uren of met een geldboete van 26 tot 500 euro als hij de verplichtingen, vermeld in artikel 92, § 3, 1° of 2°, niet nakomt; 2° een gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar of een werkstraf met een maximale duur van 250 uren of met een geldboete van 1.000 tot 5.000 euro, als hij, het krachtens hoofdstuk III van titel VII en de uitvoeringsbesluiten ervan geregelde toezicht verhindert ».
B.2.7. Artikel 16 van het decreet van 15 december 2006 bepaalt : « De verplichtingen, vermeld in artikel 92, § 3, 6°, 7° en 8°, en de proefperiode, vermeld in artikel 92, § 1, 3°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals gewijzigd bij dit decreet, zijn niet van toepassing op de huurder die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet al huurder is van een sociale huurwoning. De Vlaamse Regering kan met betrekking tot die huurder wel stimulerende maatregelen treffen zodat die huurder kan voldoen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 92, § 3, 6°, 7° en 8°, van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, zoals gewijzigd bij dit decreet ».
Ten aanzien van het eerste onderdeel van het eerste middel B.3. De verzoekende partij voert aan dat de bestreden bepalingen een schending inhouden van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 30 van de Grondwet, doordat, om in aanmerking te komen voor een sociale woning gelegen in de rand- en taalgrensgemeenten, de kandidaat-huurders en de huurders ertoe verplicht worden aan te tonen dat ze bereid zijn Nederlands te leren.
B.4.1. Artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalt : « De decreten, reglementen en administratieve handelingen mogen geen afbreuk doen aan de op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze bepaling bestaande garanties die de Franstaligen genieten in de gemeenten genoemd in artikel 7 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, en de Nederlandstaligen, respectievelijk Franstaligen en Duitstaligen genieten in de gemeenten genoemd in artikel 8 van diezelfde wetten ».
B.4.2. In de parlementaire voorbereiding met betrekking tot die bepaling wordt aangegeven dat ermee « wordt beoogd aan de rand- en faciliteitengemeenten te garanderen dat de thans bestaande garanties ook na de regionalisering van de organieke gemeentewet en gemeentekieswet onverkort zullen worden gehandhaafd » (Parl. St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-709/1, p. 21), en dat de wetgever, met het begrip « garanties », « het geheel [beoogde] van de thans geldende bepalingen die een specifieke regeling voor de in de tekst vermelde particulieren instellen, en in het algemeen alle bepalingen die particulieren, en voornamelijk de mandatarissen in de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten, beschermen » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1280/003, p. 10).
B.4.3. Artikel 30 van de Grondwet bepaalt : « Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij; het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken ».
B.5. De gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken zijn van toepassing op de verhuurders van sociale huurwoningen die « diensten » zijn in de zin van artikel 1 van die wetten.
B.6. Door het opleggen aan huurders en kandidaat-huurders van de verplichting om de bereidheid te tonen Nederlands te leren, regelt de decreetgever, zoals ook de afdeling wetgeving van de Raad van State stelt in haar advies over het voorontwerp van decreet, niet het gebruik van de talen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, pp. 49 en 50), zodat het bestreden decreet, wegens het doel dat het nastreeft, in beginsel geen afbreuk zou kunnen doen aan de bij de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken aan de particulieren toegekende taalfaciliteiten.
Het Hof zal niettemin hierna onderzoeken of het decreet, door die verplichting op te leggen, afbreuk doet aan de garanties die de Franstaligen genieten in de gemeenten genoemd in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken.
B.7. De artikelen 92, § 3, 7°, 93, § 1, tweede lid, 3°, en 95, § 1, 3°, bepalen uitdrukkelijk dat de verplichting, voor de huurder of kandidaat-huurder van een sociale woning om aan te tonen dat hij bereid is om Nederlands te leren, wordt opgelegd « zonder afbreuk te doen aan de taalfaciliteiten ». In de memorie van toelichting wordt hierover het volgende gepreciseerd : « Het ontwerp van decreet voorziet een aparte bepaling [...] voor Franstaligen die een sociale huurwoning betrekken in de rand- of taalgrensgemeenten in het Nederlandse taalgebied. De voorwaarde tot bereidheid het Nederlands te leren, geldt tevens voor deze personen.
Het opleggen van de voorwaarde inzake de bereidheid om het Nederlands te leren, doet geen afbreuk aan de taalfaciliteiten. [...] Het opleggen van de voorwaarde tot bereidheid om het Nederlands aan te leren, ontneemt dus in geen geval de Franstaligen [...] hun taalfaciliteiten in de taalgrens- en randgemeenten. Franstaligen kunnen in deze gemeenten nog steeds telkenmale [...] de verhuurder verzoeken in het Frans te worden behandeld » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/1, pp. 19-20).
B.8.1. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat, volgens de uitdrukkelijke wil van de decreetgever, de verhuurders van sociale huurwoningen die diensten zijn in de zin van artikel 1 van de gecoördineerde wetten op het op het gebruik van de talen in bestuurszaken zich, wat de rand- en taalgrensgemeenten betreft, moeten voegen naar die wetten, zowel, enerzijds, in hun mondelinge en schriftelijke betrekkingen met de huurders of kandidaat-huurders die zich wensen te beroepen op de hun toegekende taalfaciliteiten als, anderzijds, met betrekking tot de voor het publiek bestemde berichten, mededelingen en formulieren en de andere documenten die ze in voorkomend geval gebruiken.
B.8.2. Voor de Franstalige kandidaat-huurders en huurders gevestigd in de faciliteitengemeenten betekent dit dat de berichten en mededelingen die voor het publiek zijn bestemd en die uitgaan van de hiervoor bedoelde verhuurders niet alleen in het Nederlands maar ook in het Frans moeten worden gesteld. In de randgemeenten is dit eveneens het geval voor de door de verhuurders gebruikte formulieren (artikel 11, § 2, en artikel 24, eerste lid, van de bestuurstaalwet).
Indien de kandidaat-huurders of de huurders gevestigd in de faciliteitengemeenten daarom verzoeken, moeten de schriftelijke en mondelinge contacten met de hiervoor bedoelde verhuurders in het Frans verlopen (artikel 12 en artikel 25 van de bestuurstaalwet). De in de randgemeenten door de verhuurders uitgereikte getuigschriften, verklaringen, machtigingen en vergunningen moeten in het Frans worden gesteld indien de kandidaat-huurders of de huurders daarom verzoeken (artikel 26 van de bestuurstaalwet). Dezelfde regeling geldt voor de getuigschriften afgegeven door de verhuurders in de taalgrensgemeenten (artikel 14 van de bestuurstaalwet).
De akten die in voorkomend geval door die verhuurders worden uitgereikt, moeten in de randgemeenten genoemd in artikel 28 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken op verzoek van de kandidaat-huurders of de huurders in het Frans worden gesteld. In de andere randgemeenten en in de taalgrensgemeenten worden de akten opgesteld in het Nederlands, maar elke belanghebbende kan kosteloos een gewaarmerkte Franse vertaling met waarde van uitgifte of van gelijkluidend afschrift verkrijgen (artikel 13, § 1, en artikel 30, van de bestuurstaalwet).
De in het geding zijnde bepalingen doen dus geen afbreuk aan de garanties die de Franstaligen in de gemeenten genoemd in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken krachtens die wetten genieten.
B.9.1. Doordat de in het geding zijnde bepalingen de huurder of kandidaat-huurder van een sociale woning gelegen in één van de gemeenten bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken ertoe verplichten aan te tonen dat hij bereid is om Nederlands te leren, verplichten zij hem overigens niet die taal te gebruiken, noch in zijn betrekkingen met andere particulieren, noch in zijn betrekkingen met de verhuurder van de sociale woning.
Zij doen dus geen afbreuk aan de vrijheid van taalgebruik, zoals die is gewaarborgd bij artikel 30 van de Grondwet.
B.9.2. In haar memorie preciseert de Vlaamse Regering, zoals vermeld in het verslag over de bestreden wetgeving (Parl. St., Vlaams Parlement, 2005-2006, nr. 824/5, p. 12), dat de in het geding zijnde bepalingen een inspanningsverbintenis en geen resultaatsverbintenis creëren.
In dat opzicht bepalen de artikelen 92, § 3, 7°, 93, § 1, tweede lid, 3°, en 95, § 1, 3°, dat de Vlaamse Regering de nadere regels bepaalt om die bereidheid om Nederlands te leren, vast te stellen.
Die « nadere regels », die de bevoegde rechter zal moeten controleren, mogen dus niet ertoe leiden dat voor de Franstaligen in de faciliteitengemeenten een resultaatsverbintenis wordt gecreëerd om Nederlands te leren. Zij mogen derhalve niet de verplichting inhouden, voor de Franstaligen in de faciliteitengemeenten, om de kennis van het Nederlands aan te tonen, noch de mogelijkheid voor de overheid om die kennis te toetsen, als voorwaarde voor het huren van een sociale woning.
B.10. Aangezien uit het beperkte onderzoek waartoe het Hof overgaat in het kader van de behandeling van een vordering tot schorsing, blijkt dat de bepalingen waarvan de schorsing wordt gevorderd, geen afbreuk doen aan de garanties die de Franstalige huurders of kandidaat-huurders die een sociale woning betrekken of willen betrekken die gelegen is op het grondgebied van één van de gemeenten genoemd in de artikelen 7 en 8 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, genieten krachtens de bepalingen die bestonden op het ogenblik van de inwerkingtreding van artikel 16bis van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, kan het middel dat is afgeleid uit de schending van die bepaling - al dan niet in samenhang gelezen met artikel 30 van de Grondwet - niet worden beschouwd als ernstig in de zin van artikel 16ter van de voormelde bijzondere wet van 8 augustus 1980.
Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 12 juli 2007.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.