gepubliceerd op 23 augustus 2007
Uittreksel uit arrest nr. 108/2007 van 26 juli 2007 Rolnummer 4042 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 56 en 60 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 108/2007 van 26 juli 2007 Rolnummer 4042 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 56 en 60 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië, ingesteld door de NV « Gery International » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 september 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 8 september 2006, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 56 en 60 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 maart 2006), door de NV « Gery International », de NV « Imolu » en de NV « Murimo », alle drie met maatschappelijke zetel te 7100 La Louvière, boulevard des Droits de l'Homme 9.
De vordering tot schorsing van dezelfde decretale bepalingen, ingediend door dezelfde verzoekende partijen, is verworpen bij het arrest nr. 159/2006 van 18 oktober 2006, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 27 december 2006. (...) II. In rechte (...) B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 56 en 60 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 23 februari 2006 betreffende de prioritaire acties voor de toekomst van Wallonië.
Die twee bepalingen maken deel uit van hoofdstuk X van het decreet, met als titel « Wijzigingen in het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium, in het decreet van 27 mei 2004 waarbij een belasting op afgedankte bedrijfsruimten wordt ingevoerd, in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en in het decreet van 1 april 2004 betreffende de sanering van verontreinigde bodems en te herontwikkelen bedrijfsruimten ».
B.2.1. Artikel 56 van het decreet van 23 februari 2006 bepaalt : « Elke site die op de datum van inwerkingtreding van dit decreet als afgedankte bedrijfsruimte erkend is, heeft de hoedanigheid van herin te richten site in de zin van artikel 169, § 4, sub artikel 47.
Het onderzoek van elke aanvraag tot erkenning van de omtrek van een site dat vóór de inwerkingtreding van dit decreet opgestart werd, mag voortgezet worden op basis van dit decreet.
Elk gebied voor landschappelijk en milieuherstel dat voorkomt op de lijst bedoeld in artikel 182 van het Wetboek en vastgelegd door de Regering vóór de inwerkingtreding van dit decreet heeft de hoedanigheid van gebied voor landschappelijk en milieuherstel in de zin van artikel 182 van het bij dit decreet gewijzigde Wetboek ».
B.2.2. Artikel 56, eerste lid, verwijst naar artikel 169, § 4, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium (hierna : WWROSP). Dat laatste artikel werd gewijzigd bij het bestreden decreet van 23 februari 2006.
Artikel 169 bepaalt voortaan : « § 1. De Regering kan besluiten tot de herinrichting van een site waarvan zij de omtrek vastlegt, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een gemeente, een intercommunale met ruimtelijke ordening of huisvesting als maatschappelijk doel, een vereniging van gemeenten, een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, een gemeentebedrijf, de ' Société wallonne du Logement ' (Waalse Huisvestingsmaatschappij) en de door haar erkende openbare vastgoedmaatschappijen, de ' Société publique d'Aide à la Qualité de l'Environnement ' (Openbare maatschappij voor hulpverlening inzake de verbetering van het leefmilieu) bedoeld in artikel 39 van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, één of meer eigenaars of houders van een zakelijk recht. § 2. De Regering geeft per post kennis van het besluit bedoeld in § 1 en legt het, desgevallend samen met het milieueffectrapport, voor advies over : 1° aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente(n) van de plaats waar het onroerend goed gelegen is;2° op grond van de kadastrale gegevens, aan de betrokken eigenaars;3° aan de commissie bedoeld in artikel 5;4° aan de commissie bedoeld in artikel 7 indien ze bestaat;5° als de omtrek het voorwerp is van een milieueffectrapport, aan de ' Conseil wallon de l'Environnement pour le Développement durable ' (Waalse Milieuraad voor de Duurzame Ontwikkeling);6° aan elke persoon, instantie of dienst waarvan zij het advies nuttig acht. § 3. Binnen vijftien dagen na de kennisgeving bedoeld in § 2 is (zijn) de eigenaar(s) verplicht haar mee te delen aan elke houder van een zakelijk recht, aan elke huurder of bezetter van bedoeld onroerend goed, alsook aan elke persoon die hij (zij) met de uitvoering van werkzaamheden op bedoeld goed belast of daartoe gemachtigd zou(den) hebben. Deze verplichting staat vermeld in de kennisgeving die aan elke eigenaar gezonden wordt.
De bestemmelingen van de kennisgeving bedoeld in § 2 richten hun adviezen schriftelijk aan de Regering binnen dertig dagen na de kennisgeving. Zo niet wordt het advies geacht gunstig te zijn.
Binnen vijf dagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in § 2 laat het college van burgemeester en schepenen overeenkomstig artikel 4 gedurende vijftien dagen een openbaar onderzoek uitvoeren. § 4. De Regering legt de omtrek van de herin te richten site definitief vast binnen zestig dagen na de kennisgeving bedoeld in § 2.
Het besluit wordt bij bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Het wordt per post meegedeeld aan de bestemmelingen bedoeld in § 2 en overgeschreven op het hypotheekkantoor. Dat besluit vervangt het besluit bedoeld in § 1. § 5. Binnen vijftien dagen na ontvangst van de kennisgeving bedoeld in § 4, geeft (geven) de eigenaar(s) kennis ervan aan elke houder van een zakelijk recht, aan elke huurder of bezetter van bedoeld onroerend goed, op straffe hoofdelijk verantwoordelijk te worden gesteld voor het herstel van de plaats bevolen door de rechtbank overeenkomstig artikel 155.
Deze verplichting staat vermeld in de kennisgeving die aan elke eigenaar gezonden wordt. § 6. De omtrek bedoeld in artikel 167 kan door de Regering gewijzigd worden. De bepalingen die de vastlegging van de in artikel 167 bedoelde omtrek regelen zijn toepasselijk op de herziening ervan. § 7. Na herinrichting van de site wordt de in artikel 167 bedoelde omtrek bij besluit van de Regering opgeheven. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . Het wordt per post meegedeeld aan de bestemmelingen bedoeld in § 2 en overgeschreven op het hypotheekkantoor. Dat besluit vervangt het besluit bedoeld in § 4. § 8. De Regering kan uitvoeringsbepalingen voor dit artikel vastleggen ».
B.2.3. Het voormelde nieuwe artikel 169 regelt een aangelegenheid die voorheen was gereglementeerd in het vroegere artikel 168 van het WWROSP. De vroegere procedure veronderstelde in hoofdzaak de voorlopige aanneming van een omtrek van een afgedankte bedrijfsruimte, die was gekoppeld aan een verplichting tot herstel; de omtrek, voorlopig vastgesteld bij een besluit van de Regering, moest worden ingeschreven bij de hypotheekbewaring (§ 1). De procedure werd eventueel gekoppeld aan een procedure tot wijziging van het gewestplan, en een milieueffectenstudie moest worden uitgevoerd; het besluit tot voorlopige aanwijzing maakte het voorwerp uit van raadplegingen van de betrokken eigenaars en, in voorkomend geval, van de bevoegde adviesinstanties (§§ 1 tot 3). Het besluit van de Regering waarmee de omtrek van de site en het herstel ervan definitief werden aangenomen, moest de bestemming ervan en in voorkomend geval de herziening van het gewestplan bepalen (§ 4).
B.2.4. In de memorie van toelichting van het bestreden decreet wordt het volgende opgemerkt : « Het toepassingsgebied van het begrip ' afgedankte ruimte ' werd uitgebreid tot andere activiteiten, met uitsluiting van huisvesting.
Niet alle afgedankte ruimten zijn immers afgedankte bedrijfsruimten, wat niet wegneemt dat zij een negatieve visuele impact hebben die niet bevorderlijk is voor het scheppen van activiteiten.
Door die uitbreiding van het toepassingsgebied dient het begrip ' afgedankte bedrijfsruimte ' (A.B.R.) en ' te herontwikkelen bedrijfsruimte ' (H.B.R.) te worden afgeschaft in het voordeel van het begrip ' herin te richten site ' (H.R.S.). Die nieuwe algemenere terminologie gaat meer uit van een proactief handelen. Overigens wordt het begrip ' gebied voor landschappelijk en milieuherstel ' dat door het programmadecreet van 3 februari 2005 in artikel 182 van het Wetboek werd ingevoegd, gehandhaafd.
Voortaan heeft herinrichting dus betrekking op de herin te richten sites, waaronder wordt verstaan een onroerend goed of een geheel van onroerende goederen dat bestemd was voor een andere activiteit dan huisvesting en waarvan het behoud in zijn huidige toestand strijdig is met de goede ruimtelijke ordening » (Parl. St., Waals Parlement, 2005-2006, 296, nr. 1, p. 9).
B.3. De tweede aangevochten bepaling, artikel 60, voorziet erin dat het bestreden decreet van 23 februari 2006, met uitzondering van artikel 43, in werking treedt op 1 januari 2006.
B.4.1. De artikelen 56 en 60 van het bestreden decreet van 23 februari 2006 worden door de verzoekende partijen betwist in de interpretatie die volgens hen die van het Waalse Gewest zou zijn. Volgens die interpretatie « zou artikel 56, in samenhang gelezen met artikel 60 van het bestreden decreet, tot gevolg hebben dat een afgedankte bedrijfsruimte, waarvan de omtrek nochtans slechts voorlopig is erkend, met andere woorden voordat de eigenaars en de betrokken instanties konden worden geraadpleegd, automatisch op 1 januari 2006 als een H.R.S. moeten worden gekwalificeerd, waardoor het ontsnapt aan zowel de procedure voor de definitieve vaststelling van de A.B.R. (en aan de in dat kader geregelde raadplegingen), als aan de procedure voor de vaststelling van de H.R.S. (en aan de in dat kader geregelde raadplegingen) ».
B.4.2. De verzoekende partijen voeren vier middelen aan, waarin hoofdzakelijk twee soorten kritiek worden uiteengezet.
Enerzijds wordt een schending aangevoerd van de artikelen 146, 160 en 161 van de Grondwet. De automatische omzetting zou tot gevolg hebben de betwisting te verhinderen, voor de Raad van State, van het besluit tot vaststelling van de A.B.R./H.R.S. Anderzijds wordt de bestreden bepalingen verweten dat zij op een zowel onverantwoorde (tweede middel) als discriminerende (derde middel) wijze afbreuk doen aan het eigendomsrecht dat gewaarborgd is bij artikel 16 van de Grondwet en bij artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Door de onderzoeksfase te omzeilen, zou de automatische omzetting, in een H.R.S., van een voorlopig als A.B.R. geklasseerd goed, een aantal procedurele waarborgen doen verdwijnen : het contradictoire karakter van de procedure, de mogelijkheid van een jurisdictioneel beroep voor de Raad van State en de raadpleging van de adviesinstanties. De eigenaars van goederen die voorlopig als een A.B.R. zijn geklasseerd op de datum van inwerkingtreding van het bestreden decreet, zouden aldus, door de werking van het decreet, geen enkele onderzoeksprocedure genieten, terwijl zowel de eigenaars van een A.B.R. van het « vroegere stelsel » als die van een H.R.S. van het « nieuwe stelsel » wel zulk een procedure genieten, die de bescherming van hun belangen waarborgt. Ten slotte zouden diezelfde voormelde categorieën ten opzichte van elkaar worden gediscrimineerd wat betreft het genot van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.5. Het onderzoek van de middelen vooronderstelt dat vooraf de draagwijdte van het aangevochten artikel 56 wordt bepaald en meer in het bijzonder, dat wordt onderzocht of artikel 56, eerste lid - en de omzetting in een H.R.S. waarin het voorziet - eveneens van toepassing is op de A.B.R.'s die vóór de decreetswijziging voorlopig werden erkend, dan wel of die bepaling alleen betrekking heeft op de A.B.R.'s die op 1 januari 2006 definitief waren erkend.
B.6.1. De parlementaire voorbereiding van het decreet brengt weinig verheldering omtrent de bedoeling die de decreetgever zou hebben gehad bij de goedkeuring van de eerste twee leden van artikel 56. In de artikelsgewijze commentaar wordt vermeld dat dit artikel « tot doel heeft de dossiers die op de datum van inwerkingtreding van dit decreet worden onderzocht, goed af te handelen » (ibid., p. 21).
Uit het onderwerp en uit de bewoordingen van de eerste twee leden van artikel 56, alsook uit de commentaar kan worden afgeleid dat de decreetgever oog heeft gehad voor de afwikkeling van de dossiers die onder de vroegere wetgeving waren ingediend, en dat hij dat heeft gedaan door rekening te houden met de procedure voor erkenning van de A.B.R.'s waarin die wetgeving vroeger voorzag.
B.6.2. Die procedure was vastgelegd bij artikel 168 van het WWROSP, vóór de wijziging ervan bij het aangevochten decreet van 23 februari 2006.
Zoals in B.2.3 werd opgemerkt, verliep de goedkeuring van de omtrek van een afgedankte bedrijfsruimte reeds in twee onderscheiden fasen - waarvan de ene voorlopig was en de andere definitief - en moest de Waalse Regering in elk van die fasen optreden : eerst met een voorlopig besluit, vervolgens met een definitief besluit.
Er kan redelijkerwijze van worden uitgegaan dat de decreetgever, bij de goedkeuring van het aangevochten artikel 56, zich bewust was van die procedure in twee fasen, en dat hij ermee rekening wilde houden.
Die opmerking wordt eveneens ondersteund door de vaststelling dat het nieuwe artikel 169 van het WWROSP, zoals het werd gewijzigd bij het aangevochten decreet, voor de H.R.S. dat onderscheid handhaaft : de paragraaf 1 voorziet in de goedkeuring van een voorlopig besluit, terwijl de paragraaf 4 voorziet in de goedkeuring van een definitief besluit.
B.6.3. Aangezien, enerzijds, artikel 56, eerste en tweede lid, moet worden gelezen rekening houdend met de twee fasen van erkenning van een A.B.R., namelijk een voorlopige en een definitieve fase - waarin de vroegere decreetgeving reeds voorzag - en, anderzijds, de sites die reeds door de Regering waren erkend op 1 januari 2006, bijgevolg hetzij voorlopig, hetzij definitief erkend konden zijn, lijkt het coherent dat de decreetgever, om de overgangsregeling op geldige wijze te bepalen, elk van de twee voormelde gevallen heeft willen regelen.
Het eerste lid van artikel 56 moet dan ook in die zin worden geïnterpreteerd dat het het lot regelt van de A.B.R.'s die door de Regering definitief zijn erkend, waarbij het in dat geval bepaalt dat zij in een H.R.S. moeten worden omgezet, terwijl het tweede lid van datzelfde artikel betrekking heeft op de A.B.R.'s die slechts voorlopig erkend zijn op 1 januari 2006, de datum van de inwerkingtreding van de nieuwe decreetgeving.
B.7. De door de verzoekende partijen bekritiseerde interpretatie ontneemt bovendien aan artikel 56, tweede lid, elk nuttig gevolg : wanneer de omzetting, in een H.R.S., van de A.B.R.'s die op 1 januari 2006 zijn erkend - waarin het eerste lid voorziet - van toepassing zou zijn op zowel de definitief erkende A.B.R.'s als die welke slechts voorlopig erkend zijn, kan niet worden ingezien welke aanvragen de decreetgever zou hebben beoogd bij de goedkeuring van artikel 56, tweede lid.
B.8. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat het bestreden artikel 56, eerste lid, in die zin moet worden geïnterpreteerd dat het uitsluitend van toepassing is op de definitief erkende A.B.R.'s.
Artikel 56, eerste lid, is niet van toepassing op de A.B.R.'s waarvan de omtrek vóór 1 januari 2006 enkel voorlopig was erkend.
B.9. Aangezien de middelen uitgaan van een onjuiste interpretatie, zijn ze niet gegrond.
Om die redenen, het Hof, verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 26 juli 2007.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.