Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 juli 2007

Uittreksel uit arrest nr. 93/2007 van 20 juni 2007 Rolnummer 4090 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 7, § 1, 3°, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 « houdende wijziging van de bezoldigingsre Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007202416
pub.
30/07/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 93/2007 van 20 juni 2007 Rolnummer 4090 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 7, § 1, 3°, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 « houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan », zoals dat artikel werd vervangen bij het koninklijk besluit nr. 269 van 31 december 1983 (bekrachtigd bij artikel 7, 7°, van de wet van 6 december 1984), gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 7 december 2006 in zake Claire Curvers en anderen tegen de Franse Gemeenschap, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 december 2006, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Voert artikel 7, § 1, 3°, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, bekrachtigd bij artikel 7, 7°, van de wet van 6 december 1984 tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten vastgesteld ter uitvoering van artikel 1, 1° en 2°, van de wet van 6 juli 1983 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning, onder de tijdelijke personeelsleden die hun ambt in het onderwijs uitoefenen geen onverantwoorde discriminatie in, louter op grond van de leeftijd die zij hebben bereikt op 31 augustus vóór de aanvang van het betrokken schooljaar, en alleen om budgettaire redenen, in zoverre het bepaalt dat de uitgestelde bezoldiging gelijk aan het product van de vermenigvuldiging van de daglonen niet van toepassing is op de tijdelijke personeelsleden die uiterlijk op 31 augustus vóór de aanvang van het schooljaar niet de met de klasse van hun weddeschaal overeenstemmende leeftijd hebben bereikt ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt gevraagd of artikel 7, § 1, 3°, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 « houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan » bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet, in zoverre de uitgestelde bezoldiging niet verschuldigd is aan de leden van het tijdelijk onderwijzend personeel die niet de met de klasse van hun weddeschaal overeenstemmende leeftijd hebben bereikt uiterlijk op 31 augustus vóór de aanvang van het schooljaar, waardoor onder de leden van het tijdelijk personeel die hun ambt in het onderwijs uitoefenen uitsluitend op grond van het leeftijdscriterium een verschil in behandeling wordt ingevoerd.

B.2. Artikel 7, § 1, 3°, van het voormelde koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 bepaalde op het ogenblik dat de in het geding zijnde zaak voor de Rechtbank van eerste aanleg werd ingeleid : « Voor de tijdelijke personeelsleden : [...] 3° is bovendien betaalbaar tijdens de zomervakantie, een uitgestelde bezoldiging gelijk aan het produkt bekomen door de volgens 2° betaalde daglonen te vermenigvuldigen met 0,2. De bepaling van 3° hierboven is niet van toepassing op de tijdelijke personeelsleden die niet de met de klasse van hun weddeschaal overeenstemmende leeftijd hebben bereikt uiterlijk op 31 augustus vóór de aanvang van het schooljaar ».

B.3.1. De in het geding zijnde bepaling voert een verschil in behandeling in onder de leden van het tijdelijk onderwijzend personeel, ongeacht het schoolnet, ten aanzien van het recht op een uitgestelde bezoldiging, tussen diegenen die op 31 augustus vóór de aanvang van het schooljaar gedurende hetwelk zij hun ambt uitoefenen de leeftijd van 22 jaar (voor de regenten) of 24 jaar (voor de licentiaten) niet hebben bereikt en de anderen.

B.3.2. Artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982, dat luidens het verslag aan de Koning « de openbare uitgaven [tracht] te beperken en vooral de beschikbare arbeid in het onderwijs te herverdelen » (Belgisch Staatsblad , 29 juli 1982, p. 8636), kende aan de tijdelijke leerkrachten het recht toe op een uitgestelde bezoldiging gedurende de zomermaanden. Ter uitvoering van de wet van 6 juli 1983 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning heeft het koninklijk besluit nr. 269 van 31 december 1983 artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 63 gewijzigd en het voormelde recht op de uitgestelde betaling opgeheven voor de tijdelijke leerkrachten die de minimumleeftijd niet hebben bereikt (Belgisch Staatsblad , 18 januari 1984, pp. 647-649). Het koninklijk besluit nr. 269 werd bekrachtigd bij artikel 7, 7°, van de wet van 6 december 1984.

Die bepaling, die te dezen van toepassing is, is opgeheven bij artikel 6 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 2002 houdende dringende wijzigingen inzake onderwijs.

B.3.3. In verband met artikel 7, 7°, van de wet van 6 december 1984 tot bekrachtiging van het koninklijk besluit nr. 269, kan in de parlementaire voorbereiding worden gelezen : « De Minister (N) ontkent niet dat de doelstelling hier hoofdzakelijk was toegespitst op budgettaire besparingen. Niettemin zijn deze maatregelen niet zo hard aangekomen, omdat een minimumleeftijd voorzien is vanaf welke de anciënniteit begint te lopen : 22 jaar voor de regenten en 24 jaar voor de licentiaten.

Tot genoemde leeftijden leek het mogelijk de bezoldiging enigszins aan te passen, vermits deze statutair erkend zijn als de drempels van waarop de anciënniteit begint te lopen.

De tijdelijke leerkrachten worden voor de zomervakantie niet meer bezoldigd en genieten werkloosheidsuitkeringen zonder stempelcontrole » (Parl. St., Kamer, 1983-1984, nr. 957-7, p. 44).

B.4. Hieruit vloeit voort dat zowel een zorg van budgettaire aard als de zorg om de arbeid te herverdelen aan de basis liggen van het met de in het geding zijnde bepaling nagestreefde doel. De grondslag van het onderscheid berust op de leeftijd van de personeelsleden, waarbij de gekozen leeftijd de vereiste minimumleeftijd is vanaf welke de anciënniteit begint te lopen.

Hoewel het nastreven van beide voormelde doelstellingen op zich een gewettigd doel vormt, is het criterium van onderscheid dat de wetgever te dezen heeft gekozen, namelijk de leeftijd van de tijdelijke leerkrachten, niet pertinent. Er bestaat geen enkele reden om de toekenning van de uitgestelde bezoldiging te koppelen aan de leeftijd die is vereist om de anciënniteit te genieten, daar die geen enkele invloed heeft op de werkelijkheid van de prestaties van een tijdelijke leerkracht die die leeftijd niet zou hebben bereikt. Bovendien is het verschil in behandeling ten aanzien van de jonge leerkrachten die, per hypothese, op vroege leeftijd in het beroep zijn gestapt omdat zij hun studie snel hebben beëindigd, evenmin verantwoord ten aanzien van het aangevoerde doel dat erin bestaat de arbeid te herverdelen.

B.5. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 7, § 1, 3°, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 « houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan », zoals vervangen bij het koninklijk besluit nr. 269 van 31 december 1983, bekrachtigd bij artikel 7, 7°, van de wet van 6 december 1984 « tot bekrachtiging van de koninklijke besluiten vastgesteld ter uitvoering van artikel 1, 1° en 2°, van de wet van 6 juli 1983 tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning », schendt de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 20 juni 2007.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.

^