gepubliceerd op 20 juli 2007
Uittreksel uit arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 Rolnummer 4100 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 12, § 1, en 253 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel. samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 84/2007 van 7 juni 2007 Rolnummer 4100 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 12, § 1, en 253 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 13 december 2006 in zake de VZW « Oikonde » tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 december 2006, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 12, § 1, en 153 [lees : 253] van het W.I.B. 1992, in de veronderstelling dat de daarin voorkomende bijzondere doeleinden limitatief werden opgesomd en in de interpretatie dat de daarin voorkomende term ' rusthuis ' beperkt is tot gebouwen waar aan bejaarden (zijnde personen van 60 jaar of ouder), die er op duurzame wijze verblijven, huisvesting en verzorging wordt gegeven, waardoor instellingen die aan opvang doen van gehandicapten, psychiatrische patiënten, thuislozen, vluchtelingen en armen (die geen bejaarden zijn) niet worden beoogd, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 253 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992) stelt het kadastraal inkomen van de in artikel 12, § 1, van hetzelfde Wetboek vermelde goederen vrij van de onroerende voorheffing. Het gaat om « de onroerende goederen of delen van onroerende goederen die een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden, of van soortgelijke weldadigheidsinstellingen ».
B.2. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of de voormelde bepalingen een discriminatie inhouden doordat zij rusthuizen vrijstellen van de onroerende voorheffing, terwijl zij instellingen die andere categorieën van personen dan bejaarden opvangen (gehandicapten, psychiatrische patiënten, thuislozen, vluchtelingen, armen) niet dezelfde vrijstelling zouden verlenen.
B.3.1. In de interpretatie van de verwijzende rechter, volgens welke instellingen die andere hulpbehoevenden dan bejaarden opvangen niet voor de vrijstelling van de onroerende voorheffing in aanmerking zouden komen, is de maatregel gegrond op een criterium dat niet in verband staat met de doelstelling van de vrijstelling die erin bestaat de onbaatzuchtige opvang van hulpbehoevenden aan te moedigen door de onroerende goederen die daartoe worden aangewend, fiscaal te begunstigen.
B.3.2. In die interpretatie is artikel 12, § 1, van het WIB 1992 niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.4.1. De in het geding zijnde bepaling kan evenwel ook op een andere wijze worden geïnterpreteerd. Het kan immers niet ernstig worden betwist dat instellingen waar, zonder winstoogmerk, andere hulpbehoevende personen dan bejaarden worden opgevangen als soortgelijke weldadigheidsinstellingen in de zin van artikel 253 van het WIB 1992 kunnen worden beschouwd. Dat blijkt overigens uit de parlementaire voorbereiding van de voormelde bepaling (Parl. St., Senaat, 1995-1996, nr. 1-20/3, p. 16) en wordt bevestigd door de rechtspraak (cf. met name Gent, 19 februari 2002).
B.4.2. In die interpretatie worden instellingen die, zonder winstoogmerk, andere categorieën van personen dan bejaarden opvangen, inzake vrijstelling van de onroerende voorheffing niet anders behandeld dan rusthuizen.
B.4.3. In die interpretatie dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - De artikelen 12, § 1, en 253 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de in B.3.1 vermelde interpretatie. - Diezelfde bepalingen schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in de in B.4.1 vermelde interpretatie.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 7 juni 2007.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.