Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 21 juni 2007

Uittreksel uit arrest nr. 77/2007 van 10 mei 2007 Rolnummer 4075 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Het Grondwettelijk Hof, sam wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2007202023
pub.
21/06/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 77/2007 van 10 mei 2007 Rolnummer 4075 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters M. Bossuyt, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 16 november 2006 in zake Madeleine Meunier tegen Josiane Hoflack, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 november 2006, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre een eiser, krachtens die bepaling, zijn vordering enkel kan uitbreiden of wijzigen binnen de perken van een feit of akte in de dagvaarding aangevoerd, terwijl een dergelijke beperking niet bestaat voor de eiser op tegenvordering ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De vraag van het verwijzende rechtscollege aan het Hof luidt of artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de oorspronkelijke eiser slechts binnen de perken van een feit dat of een handeling die in de dagvaarding wordt aangevoerd, toestaat zijn vordering uit te breiden of te wijzigen, terwijl een dergelijke beperking niet bestaat voor de eiser op tegenvordering.

Uit de motieven van het verwijzingsvonnis blijkt dat de vergelijking enkel de situatie van de verweerder in eerste aanleg beoogt wanneer hij een tegenvordering wil instellen en niet wanneer hij zijn reeds ingestelde tegenvordering wil uitbreiden of wijzigen.

B.2.1. De Ministerraad is van mening dat het antwoord op de vraag niet nuttig is om het geschil op te lossen omdat de uitbreiding van de oorspronkelijke vordering te dezen gegrond is op een in de loop van het geding gebeurd feit, hetgeen in de rechtspraak en de rechtsleer niet als een nieuwe vordering zou worden beschouwd.

B.2.2. Aangezien de exceptie verband houdt met de draagwijdte van de in het geding zijnde bepaling, valt het onderzoek ervan samen met dat van de grond van de zaak.

B.3.1. Artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Een vordering die voor de rechter aanhangig is, kan uitgebreid of gewijzigd worden, indien de nieuwe, op tegenspraak genomen conclusies, berusten op een feit of akte in de dagvaarding aangevoerd, zelfs indien hun juridische omschrijving verschillend is ».

B.3.2. Het voormelde artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek vereist een nauwe band tussen de oorspronkelijke vordering en de uitgebreide of gewijzigde vordering. Die bepaling strekt immers ertoe het recht van verdediging van de oorspronkelijke verweerder te waarborgen en te voorkomen dat die verweerder, die aan de hand van de gedinginleidende akte kennis heeft gekregen van de feiten of handelingen die aan de oorspronkelijke vordering ten grondslag liggen, zou worden verrast door het aanvoeren van nieuwe feiten of handelingen die niet in de inleidende akte zijn vermeld.

B.3.3. De tegenvordering is, luidens artikel 14 van het Gerechtelijk Wetboek, een tussenvordering die de verweerder instelt om tegen de oorspronkelijke eiser een veroordeling te doen uitspreken. Wanneer zij in eerste aanleg wordt ingesteld, hoeft zij niet noodzakelijk een verband te vertonen met de oorspronkelijke vordering en is zij ontvankelijk tot de sluiting van de debatten. De tegenvordering staat dus los van de oorspronkelijke vordering, zodat artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek niet van toepassing is op het instellen ervan.

B.3.4. Hieruit vloeit een verschil in behandeling voort tussen de oorspronkelijke eiser die de vordering wenst te wijzigen of uit te breiden en de oorspronkelijke verweerder die in eerste aanleg een tegenvordering instelt.

B.4.1. De in het geding zijnde bepaling streeft een wettig doel na : de wetgever vermocht immers een bijzondere bescherming toe te kennen aan de rechten van de oorspronkelijke verweerder die wordt geconfronteerd met een wijziging van de oorspronkelijke vordering door te vereisen, allereerst, dat zij het voorwerp uitmaakt van conclusies op tegenspraak en, vervolgens, dat zij een grondslag vindt in de feiten of handelingen die in de gedinginleidende akte worden aangevoerd.

B.4.2. Het verschil in behandeling berust op een objectief en pertinent criterium : de oorspronkelijke eiser die zijn vordering wenst uit te breiden of te wijzigen, heeft met de gedinginleidende akte alle vrijheid gehad om zijn aanspraken ten aanzien van de verweerder te definiëren en het onderwerp van het geschil aldus te omschrijven. De eiser op tegenvordering definieert, wanneer hij zijn vordering in eerste aanleg instelt, voor het eerst het onderwerp van zijn aanspraken ten aanzien van de oorspronkelijke eiser. De eiser op tegenvordering bevindt zich in dat opzicht in de situatie van de oorspronkelijke eiser wanneer deze zijn vordering indient.

B.4.3. Dat verschil in behandeling doet niet op onevenredige wijze afbreuk aan de rechten van de oorspronkelijke eiser. Vermits de oorspronkelijke eiser het geding heeft ingesteld, heeft hij immers alle vrijheid gehad de omvang ervan in de gedinginleidende akte te bepalen. Overigens belet niets de oorspronkelijke eiser, indien hij niet in de voorwaarden verkeert om de oorspronkelijke vordering te wijzigen, afzonderlijk een nieuwe vordering in te stellen en de nieuwe feiten of handelingen aan te voeren waarop zijn nieuwe aanspraken berusten.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 807 van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 10 mei 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^