gepubliceerd op 14 juni 2007
Uittreksel uit arrest nr. 73/2007 van 10 mei 2007 Rolnummer 4023 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 juli 2000, ge Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 73/2007 van 10 mei 2007 Rolnummer 4023 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 juli 2000, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 28 juni 2006 in zake Eduardo Masso en Sabrina Merckx tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 3 juli 2006, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 juli 2000, in de interpretatie volgens welke artikel 52, 10°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de aftrek toestaat, als beroepskosten, van de premies van de verzekeringsovereenkomsten die individueel zijn afgesloten voor het dekken van een arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en invaliditeit, zelfs wanneer de arbeidsongeschiktheid niet noodzakelijk leidt tot een derving van beroepsinkomsten, de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, doordat het de vergoedingen uitgekeerd ter uitvoering van zulke verzekeringsovereenkomsten tot herstel van een arbeidsongeschiktheid belastbaar stelt, zonder dat er voor de begunstigde van de vergoedingen een inkomstenderving is, wanneer de premies door die begunstigde als beroepskosten werden afgetrokken ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) (het vroegere artikel 32bis van het WIB 1964), vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 juli 2000, bepaalde : « Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen omvatten, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend : 1° pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid of die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken ». B.2.1. De verwijzende rechter vraagt het Hof of die bepaling de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet schendt doordat zij de vergoedingen uitgekeerd ter uitvoering van een verzekeringsovereenkomst die individueel is afgesloten voor het dekken van een arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en invaliditeit, zonder dat er voor de begunstigde van de vergoedingen een inkomstenderving is, belastbaar stelt wanneer de verzekeringspremies door die begunstigde als beroepskosten werden afgetrokken.
B.2.2. Volgens de stukken die als bijlage zijn gevoegd bij de memorie van de verzoekende partijen voor de verwijzende rechter, werd de in het geding zijnde vergoeding uitgekeerd door de verzekeraar van de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van de makelaar, tot herstel van de schade die was veroorzaakt door de nalatigheid van die laatste. Die had immers nagelaten de verzekeringspolis te hernieuwen voor de periode gedurende welke het ongeval zich voordeed dat heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid.
Het komt het Hof echter niet toe de rechtsverhouding tussen de partijen te bepalen, noch zijn interpretatie van de toepasselijke normen in de plaats te stellen van die van de verwijzende rechter.
B.3.1. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat, volgens de verwijzende rechter, de in het geding zijnde vergoeding is uitgekeerd ter uitvoering van een individuele verzekeringsovereenkomst tot herstel van een arbeidsongeschiktheid en dat zij betrekking heeft op de beroepsactiviteit van de begunstigde ervan, zodat zij binnen het toepassingsgebied valt van artikel 34, § 1, 1°, van het WIB 1992, en niet van artikel 38, § 1, 8°, van hetzelfde Wetboek.
Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing volgt verder nog dat de jaarlijkse premie die overeenstemt met de periode gedurende welke het ongeval zich voordeed dat heeft geleid tot de arbeidsongeschiktheid van de begunstigde van de vergoeding, door die laatste werd afgetrokken als beroepskosten.
B.3.2. Het is in die interpretatie dat het Hof de prejudiciële vraag beantwoordt.
B.4. In tegenstelling tot hetgeen de Ministerraad beweert, wordt het Hof via de prejudiciële vraag verzocht zich uit te spreken, niet over de interpretatie die aan de in het geding zijnde bepaling moet worden gegeven, maar wel over de bestaanbaarheid ervan met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet.
B.5. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk het feit of de jaarlijkse verzekeringspremie door de begunstigde van de vergoeding al dan niet als beroepskosten werd afgetrokken.
B.6.1. In zijn arrest nr. 120/2001 van 10 oktober 2001 heeft het Hof voor recht gezegd : « Artikel 32bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1964, thans artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 juli 2000, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het de vergoedingen uitgekeerd door een verzekeringsmaatschappij tot herstel van een fysiologische en/of economische invaliditeit belastbaar stelt, zonder dat er voor het slachtoffer een inkomstenderving is, en terwijl de premies verbonden aan het verzekeringscontract door de begunstigde van de vergoeding niet als beroepskosten werden afgetrokken ».
B.6.2. Indien de vergoedingen toegekend ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen van belasting dienen te worden vrijgesteld wanneer de premies verbonden aan het contract niet fiscaal werden afgetrokken door de begunstigde van de vergoeding, is het verantwoord dat een vergoeding toegekend ter uitvoering van een individuele verzekeringsovereenkomst die is afgesloten voor het herstel van een arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en invaliditeit, wordt belast wanneer de overeenkomstige premie door de begunstigde van de vergoeding als beroepskosten werd afgetrokken.
Bovendien volgt uit de definitie van het begrip « beroepskosten » in artikel 49 van het WIB 1992, in samenhang gelezen met artikel 52, 10°, van het WIB 1992, dat een afgetrokken premie tot doel heeft belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, zodat noodzakelijkerwijze de uitgekeerde vergoeding belastbaar is.
B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 34, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 juli 2000, schendt de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet niet in zoverre het de vergoeding uitgekeerd ter uitvoering van een individuele verzekeringsovereenkomst tot herstel van een arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en invaliditeit, belastbaar stelt zonder dat er voor de begunstigde een inkomstenderving is, wanneer de overeenkomstige premie door die laatste als beroepskosten werd afgetrokken.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 10 mei 2007.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.