gepubliceerd op 13 juni 2007
Uittreksel uit arrest nr. 64/2007 van 18 april 2007 Rolnummer 4127 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 145, § 3, 2°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, gesteld door het Hof van Beroep te Bru Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henn(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 64/2007 van 18 april 2007 Rolnummer 4127 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 145, § 3, 2°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 17 januari 2007 in zake het openbaar ministerie tegen M.M., waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 24 januari 2007, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 145, § 3, 2°, van de wet van 13 juni 2005 (Belgisch Staatsblad van 20 juni 2005) betreffende de elektronische communicatiemiddelen [lees : communicatie] de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre, voor diegene die gebruik maakt van een elektronisch communicatiemiddel om zijn correspondent overlast te bezorgen, het voorziet in straffen die kennelijk zwaarder zijn dan die waarin artikel 442bis van het Strafwetboek voorziet ? ».
Op 31 januari 2007 hebben de rechters-verslaggevers E. Derycke en R. Henneuse, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen een arrest van onmiddellijk antwoord te wijzen. (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 145, § 3, 2°, van de wet van 13 juni 2005 bepaalt : « Met een geldboete van 500 tot 50 000 EUR en met een gevangenisstraf van één tot vier jaar of met één van die straffen alleen wordt gestraft : [...] 2° de persoon, die elektronische-communicatienetwerk of -dienst of andere elektronische-communicatiemiddelen gebruikt om overlast te veroorzaken aan zijn correspondent of schade te berokkenen;».
Artikel 442bis van het Strafwetboek luidt : « Hij die een persoon heeft belaagd terwijl hij wist of had moeten weten dat hij door zijn gedrag de rust van die bewuste persoon ernstig zou verstoren, wordt gestraft met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van vijftig euro tot driehonderd euro of met een van die straffen alleen.
Tegen het in dit artikel bedoelde misdrijf kan alleen vervolging worden ingesteld op een klacht van de persoon die beweert te worden belaagd ».
B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van het onderscheid dat de artikelen 145, § 3, 2°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en 442bis van het Strafwetboek maken tussen, enerzijds, de persoon die gebruik maakt van een telecommunicatiemiddel om iemand overlast te bezorgen en, anderzijds, diegene die iemand belaagt door diens rust ernstig te verstoren, in zoverre het gedrag van de eerstgenoemde persoon zwaarder kan worden bestraft (namelijk met een gevangenisstraf van één tot vier jaar en met een geldboete van vijfhonderd tot vijftigduizend euro of met één van die straffen alleen) dan dat van de laatstgenoemde (namelijk met een gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met een geldboete van vijftig euro tot driehonderd euro of met een van die straffen alleen).
B.3. De vaststelling van de ernst van een misdrijf en van de zwaarwichtigheid waarmee dat misdrijf kan worden bestraft, behoort tot het opportuniteitsoordeel van de wetgever.
Het Hof zou zich op het aan de wetgever voorbehouden domein begeven, indien het bij de vraag naar de verantwoording van verschillen in de talrijke wetteksten houdende strafrechtelijke sancties, wat de strafmaat betreft, zijn oordeel niet zou beperken tot die gevallen waar de keuze van de wetgever dermate onsamenhangend is dat ze leidt tot een kennelijk onredelijk verschil in behandeling tussen vergelijkbare misdrijven.
B.4. De twee in het geding zijnde bepalingen hebben tot doel gedragingen te bestraffen die andermans rust kunnen verstoren. Zij kunnen dus, wat de strafmaat betreft, op voldoende pertinente wijze met elkaar worden vergeleken.
B.5.1. Artikel 442bis van het Strafwetboek heeft tot doel handelingen te bestraffen die het privéleven van de personen aantasten door hen lastig te vallen op een wijze die voor de betrokkenen overlast meebrengt.
B.5.2. De straf waarin artikel 442bis van het Strafwetboek voorziet, is alleen van toepassing wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan : het belagende karakter van het gedrag van de vervolgde persoon, een verstoring van de rust van de persoon die de belager beoogt, een oorzakelijk verband tussen het gedrag van die persoon en die verstoring van andermans rust, alsook de ernst van die verstoring.
De straf waarin artikel 145, § 3, 2°, van de wet van 13 juni 2005 voorziet, kan ook worden toegepast wanneer aan die voorwaarden niet is voldaan. Er wordt niet vereist dat het gebruik van het telecommunicatiemiddel een belagend karakter heeft, noch dat de rust van de correspondent van de persoon daadwerkelijk wordt verstoord.
B.5.3. Het morele bestanddeel van het misdrijf dat artikel 442bis van het Strafwetboek invoert, is weliswaar van een lagere graad dan dat van het misdrijf dat artikel 145, § 3, 2°, van de wet van 13 juni 2005 invoert.
Die laatste bepaling stelt het gedrag van de gebruiker van het telecommunicatiemiddel alleen strafbaar wanneer hij het voornemen had zijn correspondent overlast te bezorgen, terwijl de belager die in de eerste bepaling wordt bedoeld, ook strafbaar is wanneer hij niet het voornemen had andermans rust te verstoren.
Het Hof ziet echter niet in waarom die omstandigheid of het gebruik van een telecommunicatiemiddel van dien aard zijn dat zij dermate zwaardere straffen verantwoorden.
B.5.4. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 145, § 3, 2°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre, voor diegene die gebruik maakt van een telecommunicatiemiddel om zijn correspondent overlast te bezorgen, het voorziet in straffen die zwaarder zijn dan die waarin artikel 442bis van het Strafwetboek voorziet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 18 april 2007.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.