Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 mei 2007

Uittreksel uit arrest nr. 58/2007 van 18 april 2007 Rolnummer 3993 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, gesteld door de Rechtbank Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007201666
pub.
30/05/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 58/2007 van 18 april 2007 Rolnummer 3993 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke et J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 17 mei 2006 in zake de nv « Axa Bank Belgium » tegen Claire Barvaux, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 mei 2006, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Luik de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 [betreffende de bescherming van het loon der werknemers], zo geïnterpreteerd dat het tot gevolg heeft dat, wanneer de eiser de vordering ten gronde en de vordering tot bekrachtiging van de overdracht, om reden van de samenhang bij eenzelfde akte instelt voor de vrederechter, die partij de mogelijkheid wordt ontzegd hoger beroep in te stellen tegen de ten gronde gewezen beslissing, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ten aanzien van het beginsel vervat in artikel 616 van het Gerechtelijk Wetboek, terwijl de ten gronde gewezen beslissing vatbaar is voor hoger beroep indien de eiser de vordering ten gronde instelt bij een afzonderlijke akte voor de vrederechter of indien de eiser de vordering ten gronde en de vordering tot bekrachtiging van de overdracht van vergoeding (om reden van de samenhang) instelt bij dezelfde akte van rechtsingang voor de rechtbank van eerste aanleg op grond van haar gewone bevoegdheid ? »;2. « Is artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965, zo geïnterpreteerd dat het niet tot gevolg heeft dat, wanneer de eiser de vordering ten gronde en de vordering tot bekrachtiging van de overdracht, om reden van de samenhang bij eenzelfde akte instelt voor de vrederechter, die partij de mogelijkheid wordt ontzegd om hoger beroep in te stellen tegen de ten gronde gewezen beslissing, in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ten aanzien van het beginsel vervat in artikel 616 van het Gerechtelijk Wetboek ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling B.1. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers.

Dat artikel is opgenomen in een hoofdstuk VI, met als titel « Procedure betreffende de overdracht van het loon ».

Artikel 27 van die wet bepaalt de modaliteiten van de loonoverdracht.

Artikel 28 betreft de procedure die de overnemer moet volgen om de uitvoering van de overdracht te verkrijgen. Artikel 29 stelt de termijn vast waarbinnen de overdrager zich kan verzetten tegen het voornemen tot uitvoering van de overdracht. Artikel 30 bepaalt de modaliteiten van de in de artikelen 28 en 29 bedoelde kennisgevingen.

B.2. Artikel 31 van de in het geding zijnde wet bepaalt : « In geval van verzet roept de overnemer de overdrager bij aangetekende brief, toegezonden door een deurwaarder, voor de vrederechter van het kanton van de woonplaats van de overdrager, teneinde de overdracht te horen bekrachtigen.

De vrederechter beslist in laatste aanleg, ongeacht het bedrag van de overdracht. Bij bekrachtiging kan de overdracht door de gecedeerde schuldenaar worden uitgevoerd op eenvoudige kennisgeving die hem door de griffier wordt gedaan binnen vijf dagen te rekenen van het vonnis. » Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.3.1. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de mogelijke discriminatie waartoe de in het geding zijnde bepaling aanleiding zou geven indien zij in die zin zou worden geïnterpreteerd dat de schuldeiser-overnemer de mogelijkheid wordt ontzegd hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van de vrederechter wanneer die schuldeiser, bij eenzelfde akte, een vordering tot bekrachtiging van de te zijnen gunste toegekende loonoverdracht en een vordering met betrekking tot de hoofdschuldvordering die is gewaarborgd door de akte van loonoverdracht, heeft ingesteld, en wanneer de vrederechter over die twee vorderingen in eenzelfde vonnis heeft beslist.

B.3.2. In die interpretatie vergelijkt de verwijzende rechter meer bepaald de situatie waarin die schuldeiser zich bevindt met die waarin hij zich zou bevinden indien hij diezelfde vorderingen zou hebben ingesteld, hetzij voor de vrederechter, maar bij twee afzonderlijke akten (eerste onderdeel), hetzij voor de rechtbank van eerste aanleg, bij één en dezelfde akte, overeenkomstig de artikelen 568 en 701 van het Gerechtelijk Wetboek (tweede onderdeel).

B.4. Het staat in de regel niet aan het Hof om zijn eigen interpretatie van de toepasselijke normen in de plaats te stellen van die van de verwijzende rechter. Het is dus in die interpretatie dat het Hof antwoordt op de prejudiciële vraag.

B.5. Artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 maakt integrerend deel uit van hoofdstuk VI van die wet betreffende de procedure inzake de overdracht van loon. De wetgever heeft in dat hoofdstuk een volledig systeem uitgebouwd waarbij hij op evenwichtige wijze de belangen van de schuldeisers en de belangen van de schuldenaars tegen elkaar heeft afgewogen.

Ter bescherming van de schuldenaars heeft hij op straffe van nietigheid voorgeschreven dat de overdracht van loon moet gebeuren bij een akte, onderscheiden van die welke de hoofdverbintenis bevat en waarvan zij de uitvoering waarborgt, op te maken in zoveel exemplaren als er partijen zijn met een onderscheiden belang. In de gevallen waarin de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet toepasselijk is, moeten de bepalingen van de artikelen 28 tot 32 in de akte voorkomen (artikel 27). Alvorens tot overdracht over te gaan moet de overnemer de overdrager kennis geven van zijn voornemen de overdracht uit te voeren (artikel 28). De overdrager kan zich binnen de tien daaropvolgende dagen verzetten tegen dat voornemen door daarvan kennis te geven aan de gecedeerde schuldenaar. Die moet op zijn beurt de overnemer daarvan in kennis stellen binnen de vijf daaropvolgende dagen en mag alsdan geen inhoudingen doen op het loon, zolang de overdracht van loon niet is bekrachtigd (artikel 29).

Het komt de overnemer toe om in geval van verzet het initiatief te nemen om de overdracht door de vrederechter te laten bekrachtigen volgens een eenvoudige en goedkope procedure (artikel 31, eerste lid).

De vrederechter moet, in de interpretatie van de verwijzende rechter, alvorens tot bekrachtiging over te gaan, alle bezwaren die door de schuldenaar worden aangebracht, zowel met betrekking tot de vorm en de inhoud van de overdracht, als met betrekking tot de hoofdschuldvordering, beoordelen.

Ter bescherming van de schuldeiser bepaalt de wet niet enkel een eenvoudige en goedkope procedure, zij voorziet ook in een eenvoudige procedure wat betreft de uitvoering van de bekrachtiging van de overdracht (artikel 31, tweede lid) en in geval van wijziging van dienstbetrekking van de schuldenaar (de artikelen 32 en 33).

B.6. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust in feite op de oorspronkelijke keuze van de schuldeiser-overnemer.

In de interpretatie van de verwijzende rechter verhindert immers niets die laatste om rechtstreeks in rechte te treden voor de rechtbank van eerste aanleg of om voor de vrederechter, bij twee afzonderlijke akten, zijn vordering tot bekrachtiging van de loonoverdracht en zijn vordering met betrekking tot de hoofdschuldvordering in te stellen. In die twee gevallen zou de schuldeiser, in voorkomend geval, alle beroepsmogelijkheden kunnen aanwenden waarin het Gerechtelijk Wetboek voorziet tegen de beslissing over de hoofdschuldvordering, waarbij hij impliciet aanvaardt dat die beroepsmogelijkheden hem worden ontzegd wanneer hij bij éénzelfde akte die twee vorderingen instelt voor de vrederechter.

De wetgever, die in hoofdstuk VI van de wet van 12 april 1965 een systeem heeft uitgewerkt dat zowel de belangen van de schuldenaars als die van de schuldeisers op doeltreffende wijze beschermt, kon, zonder het gelijkheidsbeginsel te schenden, beslissen dat vonnissen die in dat kader door de vrederechter worden gewezen op verzoek van de schuldeiser-overnemer, niet vatbaar moesten zijn voor hoger beroep.

B.7. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.8. Het Hof wordt nog ondervraagd over de mogelijke discriminatie die zou voortvloeien uit de in het geding zijnde bepaling indien zij zou worden geïnterpreteerd in die zin dat zij niet tot gevolg heeft dat, wanneer de schuldeiser-overnemer bij éénzelfde akte voor de vrederechter een vordering tot bekrachtiging van de loonoverdracht en een vordering met betrekking tot de hoofdschuldvordering instelt, die partij de mogelijkheid wordt ontzegd om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing die werd gewezen over de gewaarborgde schuldvordering.

B.9. In die interpretatie bestaat het in het geding zijnde verschil in behandeling niet.

B.10. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 31, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet in zoverre het tot gevolg heeft dat een schuldeiser-overnemer die, bij één en dezelfde akte, een vordering tot bekrachtiging van de loonoverdracht en een vordering met betrekking tot de hoofdschuldvordering heeft ingesteld, de mogelijkheid wordt ontzegd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de vrederechter.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 18 april 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^