gepubliceerd op 30 mei 2007
Uittreksel uit arrest nr. 59/2007 van 18 april 2007 Rolnummers 4006 en 4007 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 1 en 22 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, gesteld door de Vrederec Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)
Uittreksel uit arrest nr. 59/2007 van 18 april 2007 Rolnummers 4006 en 4007 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 1 en 22 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, gesteld door de Vrederechter van het kanton Vorst.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij twee vonnissen van 14 juni 2006 in zake respectievelijk de nv « Sonica » en de nv « Record King » tegen de cvba « Belgische Vereniging van auteurs, componisten en uitgevers », waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 26 juin 2006, heeft de Vrederechter van het kanton Vorst de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Zijn de artikelen 10 en 11 van de Grondwet geschonden, doordat artikel 1 van de wet van 30 juni 1994 [betreffende het auteursrecht en de naburige rechten] zonder onderscheid van toepassing is op alle verspreiders van muziek aan het publiek, ongeacht hun specifieke activiteiten en het met de verspreiding nagestreefde doel, waardoor aldus de verplichting wordt opgelegd tot betaling van auteursrechten voor de verspreiding, aan zijn cliënteel, van muziek waarbij men precies tot taak heeft die muziek voor te stellen en te verkopen ? »;2. « Zijn de artikelen 10 en 11 van de Grondwet geschonden, doordat artikel 22 van de wet van 30 juni 1994, dat voor bepaalde categorieën van personen en/of instellingen die muziek publiekelijk verspreiden, voorziet in uitzonderingen wegens het specifieke karakter van hun activiteit of het doel van de verspreiding, niet voorziet in een uitzondering voor de muziekwinkels, terwijl zowel het specifieke karakter van die activiteit als het doel van de publieke verspreiding dezelfde specifieke behandeling zouden kunnen verantwoorden als die van de in artikel 22 van de wet van 30 juni 1994 beoogde personen en/of instellingen ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4006 en 4007 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1. De artikelen 1 en 22 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten bepalen : «
Artikel 1.§ 1. Alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft het recht om het op welke wijze of in welke vorm ook, direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk te reproduceren of te laten reproduceren.
Dat recht omvat onder meer het exclusieve recht om toestemming te geven tot het bewerken of het vertalen van het werk.
Dat recht omvat ook het exclusieve recht om toestemming te geven tot het verhuren of het uitlenen van het werk.
Alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft het recht om het werk volgens ongeacht welk procédé, met inbegrip van de beschikbaarstelling voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, aan het publiek mede te delen.
Alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft het recht de distributie van het origineel van het werk of van kopieën ervan aan het publiek, door verkoop of anderszins, toe te staan.
De eerste verkoop of andere eigendomsoverdracht in de Europese Gemeenschap van het origineel of een kopie van een werk van letterkunde of kunst door de auteur of met diens toestemming leidt tot uitputting van het distributierecht van dat origineel of die kopie in de Europese Gemeenschap. § 2. De auteur van een werk van letterkunde of kunst heeft op dat werk een onvervreemdbaar moreel recht.
De globale afstand van de toekomstige uitoefening van dat recht is nietig.
Het omvat ook het recht om het werk bekend te maken.
Niet bekendgemaakte werken zijn niet vatbaar voor beslag.
De auteur heeft het recht om het vaderschap van het werk op te eisen of te weigeren.
Hij heeft recht op eerbied voor zijn werk en dat maakt het hem mogelijk zich te verzetten tegen elke wijziging ervan.
Niettegenstaande enige afstand, behoudt hij het recht om zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere wijziging van dit werk dan wel tegen enige andere aantasting van het werk, die zijn eer of zijn reputatie kunnen schaden ». «
Art. 22.§ 1. Wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt, kan de auteur zich niet verzetten tegen : 1° de reproductie en de mededeling aan het publiek, met het oog op informatie, van korte fragmenten uit werken of van integrale werken van beeldende kunst in een verslag dat over actuele gebeurtenissen wordt uitgebracht;2° de reproductie en de mededeling aan het publiek van een werk tentoongesteld in een voor het publiek toegankelijke plaats, wanneer het doel van de reproductie of van de mededeling aan het publiek niet het werk zelf is;3° de kosteloze privé-uitvoering in familiekring of in het kader van schoolactiviteiten;4° de gedeeltelijke of integrale reproductie van artikelen of van werken van beeldende kunst, of van korte fragmenten uit werken die op een grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, wanneer die reproductie uitsluitend bestemd is voor privé-gebruik en geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk; 4°bis. de gedeeltelijke of integrale reproductie van artikelen of van werken van beeldende kunst, of van korte fragmenten uit werken die op een grafische of soortgelijke drager zijn vastgelegd, wanneer die reproductie wordt verricht ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, zulks verantwoord is door de nagestreefde niet-winstgevende doelstelling en geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk; 4°ter. de gedeeltelijke of integrale reproductie op eender welke drager andere dan papier of soortgelijke drager, van artikelen of van werken van beeldende kunst, of van korte fragmenten uit andere werken, met behulp van ongeacht welke fotografische techniek of enige andere werkwijze die een soortgelijk resultaat oplevert, wanneer die reproductie wordt verricht ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, zulks verantwoord is door de nagestreefde niet-winstgevende doelstelling en geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk, en voorzover de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt; 4°quater. de mededeling van werken wanneer deze mededeling wordt verricht ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek door instellingen die daartoe door de overheid officieel zijn erkend of opgericht en voorzover deze mededeling verantwoord is door de nagestreefde niet-winstgevende doelstelling, plaatsvindt in het kader van de normale activiteiten van de instelling, enkel wordt uitgevoerd door de gesloten transmissienetwerken van de instelling en geen afbreuk doet aan de normale exploitatie van het werk, en voor zover de bron, waaronder de naam van de auteur, wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt; 5° de reproductie van geluidswerken en audiovisuele werken, die in familiekring geschiedt en alleen daarvoor bestemd is;6° een karikatuur, een parodie of een pastiche, rekening houdend met de eerlijke gebruiken;7° de kosteloze uitvoering van een werk tijdens een publiek examen, wanneer het doel van de uitvoering niet het werk zelf is, maar het beoordelen van de uitvoerder of de uitvoerders van het werk met het oog op het verlenen van een kwalificatiegetuigschrift, diploma of titel binnen een erkende onderwijsvorm.8° de reproductie die is beperkt tot een aantal kopieën, bepaald in functie van en gerechtvaardigd door het voor de bewaring van het culturele en wetenschappelijke patrimonium gestelde doel, door voor het publiek toegankelijke bibliotheken, musea, of door archieven die niet het behalen van een direct of een indirect economisch of commercieel voordeel nastreven, voor zover hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van het werk en geen onredelijke schade wordt berokkend aan de wettige belangen van de auteur. De materialen die aldus worden vervaardigd blijven eigendom van deze instellingen, die zichzelf ieder commercieel of winstgevend gebruik ervan ontzeggen.
De auteur kan hiertoe toegang krijgen, onder strikte inachtneming van de bewaring van het werk en tegen een billijke vergoeding van het werk verricht door deze instellingen; 9° de mededeling, met inbegrip van de beschikbaarstelling van niet te koop aangeboden of aan licentievoorwaarden onderworpen werken die onderdeel uitmaken van de verzamelingen van voor het publiek toegankelijke bibliotheken, wetenschappelijke- en onderwijsinstellingen, musea of archieven die niet het behalen van een direct of een indirect economisch of commercieel voordeel nastreven, hierin bestaande dat het werk, via speciale terminals in de gebouwen van die instellingen, voor onderzoek of privé-studie medegedeeld wordt aan of beschikbaar gesteld wordt voor individuele leden van het publiek;10° tijdelijke opnamen van werken, gemaakt door omroeporganisaties met hun eigen middelen, met inbegrip van de middelen van een persoon die optreedt namens en onder de verantwoordelijkheid van de omroeporganisaties, ten behoeve van hun eigen uitzendingen;11° de reproductie en mededeling aan het publiek van werken ten behoeve van mensen met een handicap, die rechtstreeks met deze handicap verband houden en van niet-commerciële aard zijn en voorzover het wegens de betrokken handicap noodzakelijk is, voor zover hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de normale exploitatie van het werk en geen onredelijke schade wordt berokkend aan de wettige belangen van de auteur;12° de reproductie en de mededeling aan het publiek voor reclamedoeleinden, voor openbare tentoonstellingen of openbare verkopen van artistieke werken, voorzover het noodzakelijk is voor de promotie van die gebeurtenissen, met uitsluiting van enig ander commercieel gebruik;13° de reproductie van uitzendingen, door erkende ziekenhuizen, gevangenissen en instellingen voor jeugd- of gehandicaptenzorg, voor zover deze instellingen geen winstoogmerk nastreven en dat deze reproductie is voorbehouden voor het exclusieve gebruik van de daar verblijvende natuurlijke personen. § 2. De reproductie en de mededeling aan het publiek van het werk bij gelegenheid van een verslag dat over actuele gebeurtenissen wordt uitgebracht overeenkomstig § 1, 1°, moeten uit een oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd zijn, en de bron, waaronder de naam van de auteur, moet vermeld worden, tenzij dit niet mogelijk blijkt ».
Ten aanzien van de twee vragen samen B.2.1. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de artikelen 1 en 22 van de wet van 30 juni 1994, in zoverre zij de verkopers van muziekwerken en andere personen tegen wie de in de voormelde wet bepaalde rechten tegenstelbaar zijn, op onverantwoorde wijze identiek zouden behandelen : allen zijn immers ertoe gehouden auteursrechten te betalen, terwijl de eerstgenoemden muziekwerken zouden verspreiden met het oog op de promotie en de verkoop ervan in het belang zelf van de auteurs.
B.2.2. De Ministerraad voert aan dat de eerste prejudiciële vraag ontkennend zou moeten worden beantwoord, daar zij zou steunen op een onjuiste interpretatie van artikel 1 van de wet van 30 juni 1994 : dat artikel zou zich ertoe beperken het beginsel te vestigen van de prerogatieven die de wet aan de auteur toekent, onverminderd de uitzonderingen en beperkingen die zij daarnaast zou vaststellen.
Het staat niet aan de partijen om voor het Hof de interpretatie te betwisten waarin de verwijzende rechter een wetsbepaling aan zijn toetsing voorlegt. Te dezen houdt het gegeven dat de in het geding zijnde bepaling een beginsel vestigt zonder uitzonderingen te vermelden, op zich niet in dat die bepaling op discriminerende wijze afbreuk zou kunnen doen aan de rechten van diegenen aan wie zij verplichtingen zou opleggen die niet verantwoord zouden zijn.
B.3. De wet van 30 juni 1994 gaat uit van dezelfde zorg die ten grondslag lag aan de wet van 22 maart 1886 die zij heeft vervangen en strekt ertoe de auteurs te beschermen teneinde de totstandbrenging van voortbrengselen van de geest te bevorderen (Parl. St., Kamer, B.Z. 1991-1992, nr. 473/33, p. 9). Zij tracht met name « de rechten van alle scheppers van culturele werken [uit te breiden], [...] hun een aangepaste juridische bescherming [te] bieden zodat ze zich kunnen ontplooien [...] [en] de overbrenging aan en de verspreiding onder het publiek van die werken [te] bevorderen » (Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 145-1, p. 3; nr. 145-2, p. 6). Ondanks de sindsdien vastgestelde ontwikkeling hebben diezelfde beginselen de wetgever geïnspireerd (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1137/001, p. 3) wanneer hij de wet van 22 mei 2005 heeft aangenomen om de wet van 1994 in overeenstemming te brengen met richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.
B.4. De wet van 30 juni 1994 kent de auteurs morele rechten en economische of vermogensrechten toe, waaronder het reproductierecht en, zoals in het aan de verwijzende rechter voorgelegde geval, het recht van mededeling aan het publiek op grond waarvan de toestemming van de auteur is vereist voor « elke handeling waarbij een werk aan het publiek wordt aangeboden inzonderheid via een opvoering, uitvoering, tentoonstelling of nog via een uitzending of via de kabel, enz. » (Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 145-12, pp. 19 en 20).
Dat recht van mededeling aan het publiek wordt gewaarborgd in artikel 1, § 1, vierde lid, van de in het geding zijnde wet.
Dat recht is onderworpen aan uitzonderingen, waaronder die welke zijn opgenomen in het voormelde artikel 22 van dezelfde wet. Die uitzonderingen - die op grond van artikel 23bis van de wet in beginsel dwingend zijn - vereisen als dusdanig een beperkende interpretatie die overeenstemt met de bedoeling van de wetgever (Parl. St., Kamer, B.Z. 1991-1992, nr. 473/33, p. 192).
B.5. Er kan worden aangenomen dat de wetgever de auteurs wil beschermen door de mededeling van hun werken aan hun toestemming te onderwerpen. Er kan eveneens worden aangenomen dat hij die bescherming beperkt teneinde de vrijheid van informatie of de vrijheid van kritiek te beschermen (uitzonderingen betreffende de citaten en parodieën, artikel 22, § 1, 1°, 2°, 6°, 10° en 12°), of teneinde de kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs te waarborgen (artikel 22, § 1, 4°bis, 4°ter, 4°quater, 7° en 9°), of teneinde het privégebruik van een werk mogelijk te maken (artikel 22, § 1, 3°, 4° en 5°), of teneinde het vermogen te beschermen (artikel 22, § 1, 8°), of nog, wanneer het maatschappelijk nut dat verantwoordt (artikel 22, § 1, 11° en 13°).
B.6. Dergelijke doeleinden verschillen wezenlijk van het doel dat erin zou bestaan een handelaar in staat te stellen zich te beroepen op artikel 22 voor muziekwerken die hij zijn klanten zou laten beluisteren teneinde die aan hen te verkopen. In dat opzicht kan het argument dat de twee vennootschappen die partij zijn bij het voor de verwijzende rechter hangende geschil afleiden uit artikel 22, § 1, 12°, niet worden aangenomen. Die bepaling, die betrekking heeft op de verkoopzalen en de musea (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1137/001, p. 14), beoogt alleen de aankondigingen voor tentoonstellingen of verkopen en alleen de promotie ervan « met uitsluiting van enig ander commercieel gebruik ».
Aangezien de auteur beschikt over een vermogensrecht op zijn creatie en ermee instemt dat die wordt verhandeld, is het van weinig belang dat de rechten waarover hij beschikt afhankelijk zouden zijn van het optreden van de ene, eerder dan van de andere partij bij die commerciële activiteit. Zelfs in de veronderstelling dat de doelstelling waarnaar hiervoor is verwezen, een gunst ten aanzien van de verkopers van muziekwerken zou kunnen verantwoorden, dan nog zou die uitzondering alleen kunnen worden toegepast door middel van bepalingen die, om elk misbruik te voorkomen, controlemaatregelen, in welke vorm ook, zouden moeten bevatten om te vermijden dat het door de klant beluisterde werk achtergrondmuziek wordt die een mededeling aan het publiek vormt. De wetgever heeft aldus niet op onevenredige wijze afbreuk gedaan aan de rechten van de betrokkenen, aangezien het gebruik van een hoofdtelefoon het bovendien mogelijk maakt te vermijden dat het beluisteren van het werk, ongeacht of dat gebeurt om het werk aan de klant te verkopen of om technische redenen, of nog, om het personeel in staat te stellen kennis te nemen van het te verkopen werk, een mededeling aan het publiek wordt, in welk geval de auteur ervan zou moeten worden beschermd.
B.7. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 1 en 22 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 18 april 2007.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.