Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 25 mei 2007

Uittreksel uit arrest nr. 44/2007 van 21 maart 2007 Rolnummer 3952 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 7bis van de jachtwet van 28 februari 1882 en artikel 24 van het jachtdecreet van het Vlaamse Gewest van 24 juli 1991, ge Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henn(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2007201607
pub.
25/05/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 44/2007 van 21 maart 2007 Rolnummer 3952 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 7bis van de jachtwet van 28 februari 1882 en artikel 24 van het jachtdecreet van het Vlaamse Gewest van 24 juli 1991, gesteld door de Vrederechter van het kanton Zelzate.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 23 maart 2006 in zake Dirk Neyt-De Geest tegen John Denie en Gert De Roover, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 30 maart 2006, heeft de Vrederechter van het kanton Zelzate de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 7bis van de Jachtwet van 28 februari 1882 en 24 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991, afzonderlijk en samen gelezen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij met betrekking tot de regels (met inbegrip van rechtspleging) om de vaststelling en begroting van belangrijke wildschade mogelijk te maken een onderscheid maken tussen belangrijke wildschade veroorzaakt door konijnen en belangrijke wildschade veroorzaakt door ander wild, in die zin dat iemand die belangrijke wildschade lijdt die werd veroorzaakt door fazanten zich niet op de (snellere en goedkopere) procedure van artikel 7bis van de Jachtwet kan steunen om deze schade te laten vaststellen en begroten, terwijl deze procedure wel kan worden aangewend door het iemand die belangrijke wildschade lijdt door konijnen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, van artikel 7bis van de jachtwet van 28 februari 1882 en van artikel 24 van het jachtdecreet van het Vlaamse Gewest van 24 juli 1991, in zoverre die bepalingen in een verschillende rechtspleging voorzien ten aanzien van vorderingen tot vergoeding van wildschade naargelang die schade door konijnen dan wel door ander wild wordt veroorzaakt.

B.2.1. Artikel 7bis van de jachtwet van 28 februari 1882 bepaalt, wat het Vlaamse Gewest betreft : « Hij die beweert schade te hebben geleden, richt tot de vrederechter een mondeling of schriftelijk verzoek, waarin hij zijn naam, beroep en woonplaats en die van de verantwoordelijke persoon vermeldt, alsmede het voorwerp en de oorzaak van de eis.

Geschiedt het verzoek mondeling, dan maakt de rechter daarvan proces-verbaal op. Binnen de acht dagen benoemt hij een deskundige en, na te bekwamer tijd bij aangetekende brief en zo nodig bij geregistreerd telegram aan partijen kennis te hebben gegeven van de inhoud van het verzoek, alsmede van de dag en het uur van de plaatsopneming en van het deskundig onderzoek, begeeft hij zich, vergezeld van de deskundige ter plaatse. Is de eis vatbaar voor hoger beroep, dan maakt hij van de verklaringen van de deskundige proces-verbaal op en, indien daartoe reden is, ook van zijn eigen bevindingen. De partijen worden verzocht al hun middelen uiterlijk tijdens deze plaatsopneming te doen kennen.

Tenzij de verweerder verkiest het bedrag, door de deskundige als dubbele vergoeding bepaald, en de kosten dadelijk te betalen, verwijst de rechter de zaak naar een terechtzitting, te houden binnen de eerstvolgende acht dagen. Is bij deze verwijzing een van de partijen niet aanwezig, dan wordt haar daarvan aanstonds kennis gegeven bij aangetekende brief. Op de terechtzitting waarnaar de zaak is verwezen, worden partijen zonder enige andere procesvorm gehoord en doet de rechter uitspraak.

Indien de rechter een getuigenverhoor of een nieuw deskundig onderzoek beveelt, geschieden deze binnen acht dagen en partijen pleiten in voorkomend geval zonder verwijl. Het vonnis wordt terstond of uiterlijk binnen de acht dagen uitgesproken.

Worden de hierboven gestelde termijnen verlengd om uitzonderlijke redenen, dan worden deze in het vonnis vermeld.

Hij die beweert schade te hebben geleden, kan de zaak ook bij gewone dagvaarding aanhangig maken. In dat geval kan hij dagvaarden, hetzij tot behandeling van de zaak in haar geheel, hetzij alleen tot instelling van een deskundig onderzoek en dan zijn de leden 2 tot 6 niet van toepassing.

Aan partijen wordt, binnen drie dagen na de uitspraak, bij ter post aangetekende brief kennis gegeven van het beschikkende gedeelte van elk vonnis dat niet in hun tegenwoordigheid is gewezen.

Hoger beroep is niet meer ontvankelijk na veertien dagen, te rekenen van de uitspraak van het vonnis. Eisen van duizend frank en minder, berekend op de grondslag van het enkele schadebedrag, worden uitgewezen bij een vonnis dat niet vatbaar is voor hoger beroep, maar alleen voor verzet ».

B.2.2. Artikel 24 van het jachtdecreet van 24 juli 1991 luidt : « De vergoeding van de belangrijke wildschade, behoudens de schade die veroorzaakt wordt door konijnen, wordt vastgesteld volgens de gewone rechtsregels.

Onder wildschade wordt verstaan : de volledige schade veroorzaakt door de dieren die behoren tot de in artikel 3 bedoelde soorten.

Op verzoek van eigenaars van gronden waarvan de aaneengesloten oppervlakte kleiner is dan veertig hectare, kan de houder van het jachtrecht van het aangrenzende jachtterrein bij afwezigheid van een minnelijke regeling, verplicht worden het jachtrecht op eerstvernoemde gronden te verwerven, zulks nadat de Vlaamse Regering en de door haar aangestelde ambtenaar of de beheerder van de wildbeheerseenheid deze verwerving opportuun oordeelt in het kader van de doelstellingen van dit decreet en de voorwaarden heeft vastgesteld ».

B.3. Die bepalingen, in samenhang gelezen, roepen een verschil in behandeling in het leven, wat de rechtspleging betreft, tussen de personen op wie ze van toepassing zijn en de personen die worden onderworpen aan het gemeen recht van de burgerlijke rechtspleging : de personen die wildschade hebben geleden, veroorzaakt door konijnen, kunnen vergoeding van die schade vorderen op grond van de bijzondere procedure waarin artikel 7bis van de jachtwet voorziet; de personen die wildschade hebben geleden, veroorzaakt door andere wildsoorten - te dezen fazanten -, kunnen enkel vergoeding van die schade vorderen op grond van het gemeen recht van de burgerlijke rechtspleging, wat in artikel 24 van het jachtdecreet wordt verwoord onder verwijzing naar de toepassing van « de gewone rechtsregels ».

B.4. Artikel 7bis van de jachtwet van 28 februari 1882 bevat een aantal procedurele maatregelen in verband met de vordering tot schadeloosstelling voor schade die door konijnen is veroorzaakt aan de vruchten en gewassen. De parlementaire voorbereiding van die bepaling toont aan dat de wetgever, die zich bewust was van « de ernst van de schade die in sommige streken van het land veroorzaakt werd door de konijnen » (Parl. St., Senaat, 1900, nr. 37, p. 2) wegens hun ongebreidelde vermenigvuldiging, een antwoord wilde bieden op die « plaag voor de landbouwers » (Parl. St., Kamer, 1898, nr. 175, p. 14), met name door « de rechtsvordering tot herstel van de veroorzaakte schade te vergemakkelijken » (ibid., p. 17), zodat « alles wat de regelmatige uitoefening van het bezwaarrecht kan belemmeren » wordt geweerd (Parl. St., Senaat, 1900, nr. 37, p. 6).

B.5. Hoewel die bijzondere procedureregeling een maatregel heeft kunnen vormen die zowel relevant als evenredig was ten opzichte van de destijds met de wet van 4 april 1900 nagestreefde doelstelling van vereenvoudiging van de gevolgde procedure, dient te worden onderzocht of die maatregel in de huidige omstandigheden verantwoord blijft ten aanzien van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

B.6. Het Hof stelt vast dat niet is betwist dat belangrijke wijzigingen zich hebben voorgedaan in de feitelijke omstandigheden : de vermenigvuldiging van de konijnen is sterk en op duurzame wijze verminderd als gevolg van diverse ziekten waaronder myxomatose, zodat zij thans nog bezwaarlijk als een plaag kan worden beschouwd die zou verantwoorden dat proceduremaatregelen blijven gelden die enkel op vorderingen tot schadeloosstelling voor schade, veroorzaakt door konijnen, van toepassing zijn.

B.7. Daaruit volgt dat artikel 7bis van de jachtwet van 28 februari 1882, volgens hetwelk de slachtoffers van schade, veroorzaakt door konijnen, op de bijzondere rechtspleging waarin die bepaling voorziet, een beroep kunnen doen, niet langer een evenredige maatregel is ten aanzien van de huidige omstandigheden.

B.8. Nu artikel 24 van het jachtdecreet van 24 juli 1991 het in het geding zijnde verschil in behandeling in werkelijkheid bevestigt door erin te voorzien dat de vergoeding van wildschade, behoudens de schade die door konijnen wordt veroorzaakt, volgens de gewone rechtsregels wordt vastgesteld, zodat de bijzondere procedureregeling voor konijnenschade, neergelegd in artikel 7bis van de jachtwet, blijft gehandhaafd, schendt artikel 24 van het jachtdecreet eveneens het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Daaraan wordt geen afbreuk gedaan door de vaststelling dat de decreetgever geen regeling van de rechtspleging inzake wildschade in het jachtdecreet heeft uitgewerkt, hetgeen in beginsel tot de residuaire bevoegdheid van de federale wetgever behoort.

B.9. De grief van de eisende partij in het bodemgeschil volgens welke artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens wordt geschonden, kan niet in aanmerking worden genomen, nu het niet aan een partij staat de door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vraag te wijzigen of uit te breiden.

B.10. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 7bis van de jachtwet van 28 februari 1882 en artikel 24 van het jachtdecreet van het Vlaamse Gewest van 24 juli 1991 schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 maart 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^