Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 26 februari 2007

Uittreksel uit arrest nr. 6/2007 van 11 januari 2007 Rolnummer 3983 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 120 van het Wetboek der successierechten, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen. Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, E. De Groot, A. (...)

bron
arbitragehof
numac
2007200582
pub.
26/02/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 6/2007 van 11 januari 2007 Rolnummer 3983 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 120 van het Wetboek der successierechten, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 2 mei 2006 in zake J. Ruzette en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 10 mei 2006, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 120 W.Succ. zoals het van toepassing was voor de wetswijziging van 9 juli 2004, samen gelezen met artikel 20 W.Succ. de artikelen 10 en 11 van de Belgische Grondwet doordat zij de gelijkheid schenden tussen rechtsonderhorigen in zoverre de toepassing van het voormelde artikel 120 W.Succ., zoals het van toepassing was voor de wetswijziging van 9 juli 2004, samen gelezen met artikel 20 W.Succ. er toe strekt dat een rechter, in tegenstelling tot wat het geval is met een deskundig onderzoek zoals geregeld in het Gerechtelijk Wetboek, geen enkele toetsing kan uitoefenen over de waardebepaling door de deskundigen in de procedure van de voorafgaande schatting ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 120 van het Wetboek der successierechten, zoals het van toepassing was vóór de wetswijziging van 9 juli 2004, en in samenhang gelezen met artikel 20 van hetzelfde Wetboek, doordat zij ertoe leiden dat een rechter, in tegenstelling tot wat het geval is met een deskundig onderzoek zoals geregeld in het Gerechtelijk Wetboek, geen enkele toetsing kan uitoefenen over de waardebepaling door de deskundigen in de procedure van de voorafgaande schatting.

De vraag noopt tot een vergelijking tussen de situatie van belastingplichtigen wier erfgoederen inzake successierechten op hun vraag en op hun kosten aan een voorafgaande schatting worden onderworpen en de situatie van personen die in het kader van een gemeenrechtelijke rechtspleging worden geconfronteerd met een deskundig onderzoek. In dit opzicht zijn de bedoelde categorieën van personen met elkaar vergelijkbaar, inzonderheid wat de beoordelingsbevoegdheid van de rechter ten aanzien van het deskundig onderzoek betreft.

B.2.1. Artikel 20 maakt deel uit van het eerste boek (rechten van successie en van overgang bij overlijden), hoofdstuk III (waardering van het belastbaar actief), afdeling I (algemene regelen), van het Wetboek der successierechten.

Het biedt aan al wie gehouden is tot het indienen van een aangifte van nalatenschap de mogelijkheid om, op hun vraag en op hun kosten, vóór de aangifte en uiterlijk vóór het verstrijken van de indieningstermijn, een voorafgaande schatting van het belastbare actief te laten uitvoeren.

Die bepaling luidt : « De erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden en, in 't algemeen, al wie gehouden is tot het indienen van een aangifte van nalatenschap, mogen vragen vóór de aangifte en uiterlijk vóór het verstrijken van de indieningstermijn, dat op hun kosten, de waardering geschiede van het geheel of een deel van de erfgoederen die zich in België bevinden en die voor hun verkoopwaarde moeten of kunnen aangegeven worden.

Zij geven dienaangaande hun beslissing te kennen bij aangetekende brief gezonden aan de ontvanger van het kantoor waar de aangifte ingeleverd moet worden.

Er wordt gehandeld overeenkomstig artikelen 113 tot 120 en 122.

De waardering is definitief en dient tot grondslag voor de verevening der belasting ».

B.2.2. Artikel 120 maakt deel uit van het eerste boek (rechten van successie en van overgang bij overlijden), hoofdstuk XII (bewijsmiddelen), afdeling III (controleschatting), van het Wetboek der successierechten.

Het bepaalt dat de beslissing van de schatters niet vatbaar is voor beroep en regelt de modaliteiten betreffende de rechtsvordering tot nietigheid van de voorafgaande schatting ingesteld door de ontvanger der successierechten of een partij.

Die bepaling, vóór de wijziging ervan door artikel 34 van de programmawet van 9 juli 2004, luidde : « De beslissing der schatters is niet vatbaar voor eenig beroep. De ontvanger of de partij kan echter de nietigheid der schatting vragen wegens overtreding der wet, wegens zakelijke missing of wegens verkrachting der wezensvormen. De rechtsvordering dient ingeleid, op straffe van verval, binnen den termijn van een maand te rekenen van de beteekening van het verslag; zij wordt gebracht vóór de rechtbank - bevoegd volgens de gewone regelen - van de in de eerste alinea van artikel 114 aangeduide plaats. Wordt de nietigheid uitgesproken, zoo beveelt de rechtbank van ambtswege, bij hetzelfde vonnis, een nieuwe schatting ».

B.2.3. De rol van de rechter in het stelsel van de voorafgaande schatting inzake de rechten van successie en van overgang bij overlijden is beperkt tot het aanwijzen, bij ontstentenis van een desbetreffend akkoord, van één of drie deskundigen (artikel 114), het beoordelen van eventuele verzoeken tot wraking van de aldus aangewezen deskundige(n) (artikel 116) en het beslechten van vorderingen tot vernietiging van de schatting « wegens overtreding der wet, wegens zakelijke missing of wegens verkrachting der wezensvormen ». In geval van vernietiging op een van de voormelde gronden wordt door de rechtbank een nieuwe schatting bevolen (artikel 120).

De rechter kan de waardebepaling van de deskundige(n) niet beoordelen.

Buiten de in de wet opgesomde gronden tot nietigverklaring van de schatting zijn de werkzaamheden van de deskundige(n) niet voor betwisting vatbaar en tegen de beslissing van de deskundige(n) is geen hoger beroep mogelijk (artikel 120). Bovendien is de waardering definitief en dient ze tot grondslag voor de verevening van de belasting (artikel 20).

B.3. In het gemeenrechtelijke stelsel van het Gerechtelijk Wetboek wordt uitdrukkelijk bepaald dat de deskundigen hun opdracht vervullen « onder toezicht van de rechter » (artikel 973 van het Gerechtelijk Wetboek). Indien de rechter in het verslag geen voldoende opheldering vindt, kan hij een aanvullend onderzoek of een nieuw onderzoek bevelen (artikel 987).

Artikel 986 van het Gerechtelijk Wetboek luidt : « De rechters zijn niet verplicht het advies van de deskundigen te volgen, indien het strijdig is met hun overtuiging ».

B.4.1. Met de voorafgaande schatting wordt een correcte waardering van het belastbaar actief inzake rechten van successie en van overgang bij overlijden beoogd.

Het gegeven dat daarbij wordt afgeweken van de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek inzake het deskundig onderzoek houdt op zich geen miskenning van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in.

B.4.2. De voorafgaande schatting is bedoeld om te waarborgen dat overeenkomstig artikel 19 van het Wetboek der successierechten wordt uitgegaan van een schatting van de verkoopwaarde van de goederen die aan de rechten van successie en van overgang bij overlijden zijn onderworpen. Door een beroep te doen op de procedure van de voorafgaande schatting vermijden de belastingplichtigen iedere betwisting, vermits die schatting in principe definitief is, behoudens in geval van nietigverklaring zoals daarin is voorzien in artikel 120 van hetzelfde Wetboek, en als grondslag zal dienen voor de vereffening van de rechten.

De voorafgaande schatting van de activa-elementen is bepalend voor het al dan niet verschuldigd zijn van de successierechten. Zij kan worden uitgevoerd op vraag en op kosten van al wie gehouden is tot het indienen van een aangifte van nalatenschap en overeenkomstig de modaliteiten van de controleschatting (artikelen 113 tot 120 en 122).

B.4.3. Uit de artikelen 119 en 120 blijkt dat de bevindingen van de deskundige(n) niet ter discussie kunnen worden gesteld en dat de rechter de waardebepaling van de deskundigen niet kan herzien. Hij kan enkel nog een nieuwe schatting bevelen indien hij vaststelt dat de wet werd overtreden, dat een materiële vergissing werd begaan of dat een substantieel vormvoorschrift werd miskend.

B.4.4. Doordat, in tegenstelling tot wat het geval is met een deskundig onderzoek zoals geregeld in het Gerechtelijk Wetboek, de rechter geen enkele controle kan uitoefenen op de waardebepaling door de deskundigen in de procedure bedoeld door artikel 120, in samenhang gelezen met artikel 20, van het Wetboek der successierechten, zijn die artikelen bijgevolg niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De omstandigheid dat de procedure van de voorafgaande schatting aan de belastingplichtigen de zekerheid verleent dat de waarde van hun aangifte bindend is voor de ontvanger van de successierechten en hun aangifte in voorkomend geval enkel nog nietig kan worden verklaard overeenkomstig artikel 120 van het Wetboek der successierechten, is geen voldoende verantwoording om in een dergelijke van het gemeen recht afwijkende behandeling te voorzien.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 120 van het Wetboek der successierechten, zoals het van toepassing was vóór de wetswijziging van 9 juli 2004, in samenhang gelezen met artikel 20 van hetzelfde Wetboek, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 11 januari 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^