Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 09 februari 2007

Uittreksel uit arrest nr. 175/2006 van 22 november 2006 Rolnummer 3858 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/13, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent. Het Arbitragehof, sa wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
arbitragehof
numac
2007200409
pub.
09/02/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 175/2006 van 22 november 2006 Rolnummer 3858 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1675/13, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 12 januari 2006 in zake F. Callens en anderen tegen A. Madou en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 24 januari 2006, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1675/13, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek al dan niet de artikelen 10 en 11 Grondwet, in die zin geïnterpreteerd dat geen kwijtschelding kan verleend worden voor schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijk letstel veroorzaakt door een misdrijf waarvoor de schuldenaar strafrechtelijk werd veroordeeld, doordat de schuldenaar die lichamelijk letsel heeft veroorzaakt door een misdrijf waarvoor hij niet strafrechtelijk werd veroordeeld wel kwijtschelding bekomt en de strafrechtelijk veroordeelde schuldenaar niet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Aan het Hof wordt gevraagd of artikel 1675/13, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, wanneer het zo wordt geïnterpreteerd dat geen kwijtschelding kan worden verleend voor schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijk letsel veroorzaakt door een misdrijf waarvoor de schuldenaar strafrechtelijk werd veroordeeld, terwijl de schuldenaar die een lichamelijk letsel heeft veroorzaakt door een misdrijf waarvoor hij niet strafrechtelijk werd veroordeeld wel een kwijtschelding van schulden kan krijgen.

B.2.1. Artikel 1675/13, § 3, bepaalt : « De rechter kan geen kwijtschelding verlenen voor volgende schulden : - [...] - De schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf; - [...] ».

B.2.2. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 1675/13 blijkt dat de wetgever strenge voorwaarden heeft gesteld aan de kwijtschelding van de schulden in hoofdsom : « In principe gebeurt de gerechtelijke aanzuiveringsregeling zonder kwijtschelding van schulden in hoofdsom.

Bovendien kan de rechter, op verzoek van de schuldenaar, een grotere kwijtschelding van schulden beslissen dan deze bedoeld bij het vorig artikel, inzonderheid op de hoofdsom, maar mits naleving van heel strenge voorwaarden en modaliteiten, inzonderheid de tegeldemaking van alle goederen waarop beslag kan worden gelegd, conform de regels betreffende de gedwongen tenuitvoerlegging.

Het spreekt voor zich dat deze maatregel slechts zal worden beslist indien de rechter deze onontbeerlijk acht in bijzonder ernstige toestanden van overmatige schuldenlast, waarin de schuldenaar niet over voldoende middelen beschikt om zijn schuldeisers terug te betalen » (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1073/1-1074/1, p. 44).

B.3. Wanneer de wetgever een categorie van personen wil beschermen om hen « opnieuw in het economisch en sociaal stelsel [...] [op te nemen] door hen de mogelijkheid te geven een nieuwe start te nemen » (Parl.

St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1073/1-1074/1, p. 45) en hij daartoe toestaat dat een gerechtelijke aanzuiveringsregeling een kwijtschelding van schulden bevat, behoort het tot zijn beoordelingsbevoegdheid de categorieën van schuldeisers aan te wijzen aan wie die kwijtschelding van schulden niet kan worden opgelegd. Hij mag daardoor evenwel geen onverantwoorde verschillen in behandeling teweegbrengen.

B.4. In de memorie van toelichting bij het wetsontwerp waarin wordt uitgelegd om welke redenen de schuldenaar die « kennelijk zijn onvermogen heeft bewerkt » geen verzoekschrift kan indienen om een collectieve aanzuiveringsregeling te verkrijgen, wordt ook het volgende gepreciseerd : « De overmatige schuldenlast kan ook het gevolg zijn van schulden, ontstaan ten gevolge van delictuele, quasi-delictuele of contractuele aansprakelijkheid. Vooraleer toegang te verlenen tot de procedure van collectieve aanzuiveringsregeling van de schulden, zal de rechter nagaan of de fout al dan niet opzettelijk is of zo zwaar dat zij ontoelaatbaar zou zijn, of de schade die het gevolg is van de fout een bepaalde waarschijnlijkheid vertoont. Zoals men ziet, is het begrip van goede trouw niet bijzonder geschikt voor deze kwesties » (Parl.

St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1073/1-1074/1, pp. 17 en 18).

B.5. Die bezorgdheid is evenwel niet op bijzondere wijze tot uiting gebracht in de bepalingen betreffende de toelaatbaarheid van het verzoekschrift tot collectieve schuldenregeling.

De persoon die een collectieve schuldenregeling aanvraagt, kan zulks, naar luid van artikel 1675/2 van het Gerechtelijk Wetboek, slechts verkrijgen « voor zover hij niet kennelijk zijn onvermogen heeft bewerkstelligd ». De wetgever heeft de toelaatbaarheid van het verzoekschrift niet uitdrukkelijk afhankelijk gemaakt van de voorwaarde dat de schulden niet te wijten zijn aan een opzettelijke of een zware fout.

B.6. Die bezorgdheid is terug te vinden in artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, dat de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een misdrijf, uitsluit van de collectieve schuldenregeling, uitsluiting die wordt verantwoord door de overweging dat de kwijtschelding van die schulden bijzonder onbillijk zou zijn (Parl.

St., Senaat, 1997-1998, nr. 1-929/5, p. 46).

B.7. De oorspronkelijke tekst van het ontwerp dat de wet van 5 juli 1998 zou worden, waarbij artikel 1675/13 in het Gerechtelijk Wetboek werd ingevoerd, bepaalde dat de rechter geen kwijtschelding van schuld kan toekennen voor « schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een onrechtmatige daad ».

De woorden « onrechtmatige daad » zijn vervangen door « misdrijf » als gevolg van een amendement dat werd gemotiveerd met de bekommernis om « een legistieke correctie in § 3 » aan te brengen, omdat de term « misdrijf » een ondubbelzinnig strafrechtelijk begrip is. Bovendien, « ten gronde is het burgerrechtelijk begrip ' onrechtmatige daad ' veel ruimer dan het voorgestelde penale begrip ' misdrijf ' » (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nr. 1073/11, pp. 83-84).

B.8. Het staat aan de verwijzende rechter de term « misdrijf », gebruikt in artikel 1675/13, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, te interpreteren en na te gaan of de wetgever de bedoeling had de rechter te verbieden de schulden die een schadevergoeding inhouden, toegestaan voor het herstel van een lichamelijke schade veroorzaakt door een onrechtmatige daad, enkel kwijt te schelden in het geval waarin degene die die daad heeft gesteld, strafrechtelijk is veroordeeld. Het Hof dient na te gaan of die interpretatie bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.9. Uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever de term « misdrijf » heeft verkozen boven de woorden « onrechtmatige daad » om de bij de in het geding zijnde bepaling voorgeschreven uitsluiting te beperken tot de schulden die ontstaan zijn uit een strafrechtelijk misdrijf. Vanwege die doelstelling, en rekening houdend met het feit dat de rechter die kennisneemt van de collectieve schuldenregeling niet bevoegd is om in strafzaken uitspraak te doen, is het niet onbestaanbaar met het gelijkheidsbeginsel de in het geding zijnde bepaling in die zin te interpreteren dat zij enkel van toepassing is wanneer de vergoeding van een lichamelijke schade verschuldigd is als gevolg van een strafrechtelijke veroordeling.

B.10. Zoals de eisende partij voor de verwijzende rechter voorhoudt, is het juist dat het misdrijf van onopzettelijke slagen en verwondingen, strafbaar gesteld bij de artikelen 418 en volgende van het Strafwetboek, samenvalt met de nalatigheid of onvoorzichtigheid bedoeld in de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek (Cass. 26 oktober 1990, Pas. 1991, I, p. 216).

Indien de in het geding zijnde bepaling zou toestaan dat een schuld die is ontstaan uit een dergelijk misdrijf, dat het voorwerp was van een burgerlijk vonnis, steeds zou kunnen worden kwijtgescholden, terwijl de schuld die ontstaan is uit hetzelfde misdrijf dat door een strafrechter werd vastgesteld, nooit kan worden kwijtgescholden, zou die bepaling onevenredige gevolgen hebben.

B.11. Naar luid van artikel 1675/13, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek staat het evenwel aan de beslagrechter te « beslissen » of de schuld moet worden kwijtgescholden. Hoewel artikel 1675/13, § 3, hem verbiedt kwijtschelding toe te kennen voor een schuld die is ontstaan uit een misdrijf dat door een strafrechter werd vastgesteld, verplicht het hem niet kwijtschelding toe te kennen wanneer het misdrijf tot een burgerlijke veroordeling heeft geleid, vermits hij in dat geval over een beslissingsmacht beschikt. Vanwege die aan de rechter toegekende bevoegdheid heeft het verschil in behandeling naargelang het misdrijf door een burgerlijke rechter of een strafrechter is vastgesteld, dat pertinent is om de in B.9 vermelde motieven, geen onevenredige gevolgen.

B.12. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 1675/13, § 3, tweede streepje, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 november 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^