gepubliceerd op 11 december 2006
Uittreksel uit arrest nr. 188/2006 van 29 november 2006 Rolnummer 4037 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 478 en 1086 van het Gerechtelijk Wetboek, ingesteld door C. Konstantinidis. Het Arbitragehof, bep samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers R. Henneuse en E. Derycke, bij(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 188/2006 van 29 november 2006 Rolnummer 4037 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 478 en 1086 van het Gerechtelijk Wetboek, ingesteld door C. Konstantinidis.
Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers R. Henneuse en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 augustus 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 augustus 2006, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de artikelen 478 en 1086 van het Gerechtelijk Wetboek (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967) door C. Konstantinidis, wonende te 1420 Eigenbrakel, Clos du Champ d'Abeiche 19.
Op 19 september 2006 hebben de rechters-verslaggevers R. Henneuse en E. Derycke, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij vastgesteld wordt dat het beroep tot vernietiging klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. (...) II. In rechte (...) B.1. De verzoekende partij vraagt aan het Hof, enerzijds, de artikelen 440, 478, 682, 1080 en 1086 van het Gerechtelijk Wetboek te interpreteren en, anderzijds, de artikelen 478, eerste lid, eerste en tweede zin, en 1086 van hetzelfde Wetboek te vernietigen.
B.2. Overeenkomstig de artikelen 2 en 19 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof kan een privépersoon bij het Hof enkel een beroep tot vernietiging of een vordering tot schorsing instellen. Het Hof kan dus het door de verzoekende partij geformuleerde verzoek tot interpretatie niet inwilligen.
B.3. Bovendien, naar luid van artikel 3, § 1, van de voormelde bijzondere wet van 6 januari 1989, en onverminderd de artikelen 3, § 2, 3bis en 4 van dezelfde wet, zijn de beroepen die strekken tot de vernietiging van een wetsbepaling enkel ontvankelijk indien zij worden ingesteld binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de bekendmaking van de bestreden bepaling in het Belgisch Staatsblad .
Te dezen is artikel 1086 van het Gerechtelijk Wetboek bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967. Artikel 478, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek is vervangen bij artikel 23 van de wet van 6 mei 1997, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 juni 1997. De eerste twee zinnen van artikel 478, eerste lid, zijn sedertdien niet meer gewijzigd.Bijgevolg was de termijn om een beroep tot vernietiging in te stellen, verstreken bij de indiening, op 22 augustus 2006, van het betrokken beroep.
B.4. De verzoekende partij werpt evenwel op dat die termijn van zes maanden enkel van toepassing is op de beroepen tot vernietiging die worden ingesteld met toepassing van artikel 142, tweede lid, 3°, van de Grondwet. Haar beroep zou echter zijn gegrond op artikel 142, tweede lid, 2°, van de Grondwet vermits het zou zijn gebaseerd op de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door de bestreden bepalingen.
Het Hof stelt evenwel vast dat noch artikel 142 van de Grondwet, noch artikel 3 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 een verschillende termijn vaststellen voor het indienen van een beroep tot vernietiging wanneer dat beroep gegrond is op de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.5. De verzoekende partij voert nog aan dat, mocht de termijn van zes maanden worden toegepast, daaruit een discriminatie zou voortvloeien voor de rechtsonderhorigen van wie het belang om in rechte te treden, vanwege omstandigheden onafhankelijk van hun wil, pas meer dan zes maanden na de bekendmaking van de betwiste bepaling tot uiting zou komen.
In zijn arrest nr. 115/2006 van 28 juni 2006 heeft het Hof evenwel gesteld : « B.2.2. Het voormelde artikel 3 van de bijzondere wet op het Arbitragehof is aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, naar luid waarvan de samenstelling, de bevoegdheid en de werking van het Arbitragehof door de bijzondere wetgever worden bepaald.
B.2.3. De beperking van de termijn om bij het Hof een beroep tot vernietiging in te stellen, is niet zonder verantwoording. ' De termijn van onzekerheid mag immers niet onbeperkt zijn in de tijd; de eis van stabiliteit geldt bijzonder sterk in de publiekrechtelijke sfeer in verband met de verhoudingen tussen de overheid en de particulieren en tussen de verschillende overheden onderling ' (Parl.
St., Senaat, 1988-1989, nr. 483-1, p. 6).
Artikel 3, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof is niet in strijd met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Bovendien staat, krachtens artikel 4 van dezelfde bijzondere wet, voor eenieder die doet blijken van een belang een nieuwe termijn van zes maanden open voor het instellen van een beroep tot vernietiging tegen een wettelijke norm indien het Hof, uitspraak doende op een prejudiciële vraag, heeft verklaard dat die wettelijke norm in strijd is met de Grondwet ».
B.6. Tot slot voert de verzoeker aan dat, krachtens de coördinatie van de Grondwet die op 17 februari 1994 is doorgevoerd, artikel 188 van de Grondwet tot gevolg zou hebben dat de wetten die dateren van vóór die datum en die in strijd zouden zijn met de Grondwet, van rechtswege zouden zijn opgeheven.
Artikel 188 van de Grondwet bepaalt : « Met ingang van de dag waarop de Grondwet uitvoerbaar wordt, zijn alle daarmee strijdige wetten, decreten, besluiten, reglementen en andere akten opgeheven ».
Op enkele bepalingen na is de Grondwet in werking getreden op 26 juli 1831.
Overeenkomstig artikel 198 van de Grondwet heeft de op 17 februari 1994 doorgevoerde coördinatie van de Grondwet de juridische draagwijdte van die bepaling niet gewijzigd.
Artikel 188 van de Grondwet heeft dus geen weerslag op artikel 3, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.
B.7. Daaruit volgt dat het beroep tot vernietiging klaarblijkelijk niet ontvankelijk is.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat het beroep tot vernietiging niet ontvankelijk is.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 29 november 2006.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.