Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 31 oktober 2006

Uittreksel uit arrest nr. 136/2006 van 14 september 2006 Rolnummer 3760 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 301, § 5, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Vielsalm, La Roche-en-Ardenne Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters M. Boss(...)

bron
arbitragehof
numac
2006203513
pub.
31/10/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 136/2006 van 14 september 2006 Rolnummer 3760 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 301, § 5, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Vrederechter van het kanton Vielsalm, La Roche-en-Ardenne en Houffalize.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Snappe, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 1 augustus 2005 in zake M. Goncalves Fernandes tegen M. Renard, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 augustus 2005, heeft de Vrederechter van het kanton Vielsalm de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 301, § 5, van het Burgerlijk Wetboek de grondwettelijke bepalingen betreffende de gelijkheid van de Belgen voor de wet, in zoverre het de uitkeringsplichtige echtgenoot toestaat de kapitalisatie van de uitkering tot onderhoud op elk ogenblik toe te kennen, maar diezelfde mogelijkheid niet aan de onderhoudsgerechtigde toekent ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De echtgenoot die de echtscheiding verkrijgt, kan, uit de goederen en de inkomsten van de andere echtgenoot, een uitkering genieten die hem in staat stelt, rekening houdend met zijn inkomsten en mogelijkheden, in zijn bestaan te voorzien op een gelijkwaardige wijze als tijdens het samenleven (artikel 301, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, vervangen bij artikel 1 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de uitkering na echtscheiding).

Artikel 301, § 5, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 9 juli 1975, bepaalt : « De uitkering kan te allen tijde door een kapitaal worden vervangen op grond van een overeenkomst tussen de partijen gehomologeerd door de rechtbank. De rechtbank kan ook de kapitalisatie te allen tijde toekennen op aanvraag van de tot uitkering gehouden echtgenoot ».

B.2. In de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht uitspraak te doen over de bestaanbaarheid van de tweede zin van die bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de uitkeringsgerechtigde en de uitkeringsplichtige verschillend behandelt, doordat alleen de laatstgenoemde de rechtbank mag vragen om na te gaan of het opportuun is de kapitalisatie van die uitkering aan zijn voormalige echtgenoot op te leggen.

B.3.1. De in het geding zijnde bepaling regelt de uitvoering van een verplichting.

B.3.2. De kapitalisatie van de uitkering die in de in het geding zijnde bepaling wordt bedoeld, maakt het mogelijk « de betrekkingen tussen de vroegere echtgenoten voor goed te beëindigen » en « alle verdere wrijvingen tussen hen [...] te vermijden » (Parl. St., Kamer, 1974-1975, 603, nr. 2, p. 45).

B.3.3.1. Artikel 301, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 9 juli 1975, bepaalt : « Indien de uitkering, ingevolge omstandigheden onafhankelijk van de wil van de uitkeringsgerechtigde, in ruime mate ontoereikend is geworden om de in § 1 bedoelde toestand te waarborgen, kan de rechtbank de uitkering verhogen.

Indien de toestand van de uitkeringsgerechtigde een ingrijpende wijziging heeft ondergaan zodat het bedrag van de uitkering niet meer verantwoord is, kan de rechtbank de uitkering verminderen of opheffen.

Dit geldt eveneens bij ingrijpende wijziging van de toestand van de uitkeringsplichtige ingevolge omstandigheden onafhankelijk van zijn wil ».

Artikel 301, § 4, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 1 van de wet van 9 juli 1975, bepaalt : « Het bedrag van de uitkering mag in geen geval hoger zijn dan een derde van de inkomsten van de tot uitkering gehouden echtgenoot ».

B.3.3.2. De kapitalisatie van de uitkering ontneemt de uitkeringsgerechtigde het recht om zich, in de toekomst, te wenden tot de rechtbank, op grond van artikel 301, § 3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek teneinde een verhoging ervan te verkrijgen.

Tegelijk ontneemt zij de uitkeringsplichtige het recht om aan de rechtbank een vermindering of zelfs een opheffing van de uitkering te vragen, onder de voorwaarden waarin artikel 301, § 3, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek voorziet.

Zij beschermt uiteindelijk beide voormalige echtgenoten tegen de mogelijke toekomstige schommelingen van het bedrag van de uitkering die voor hen nadelig zouden kunnen zijn.

B.3.4. De kapitalisatie is een manier om een einde te stellen aan een verplichting die voor beide partijen voordelen en nadelen inhoudt.

De ontstentenis van het recht voor de uitkeringsgerechtigde om de kapitalisatie aan te vragen, heeft daarom nog geen onevenredige gevolgen, vermits zij hem niet het recht op de periodieke uitbetaling van de uitkering ontneemt.

Ermee rekening houdend dat de kapitalisatie, voor het vermogen van de uitkeringsplichtige, onmiddellijke gevolgen kan hebben die overdreven zwaar kunnen zijn om te dragen, vermocht de wetgever, zonder daartoe gehouden te zijn door het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, het initiatief om aan de rechtbank de kapitalisatie van die uitkering aan te vragen, bij ontstentenis van een overeenkomst tussen de voormalige echtgenoten, enkel aan de uitkeringsplichtige voor te behouden.

B.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 301, § 5, tweede zin, van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 14 september 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^