Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 augustus 2006

Uittreksel uit arrest nr. 93/2006 van 7 juni 2006 Rolnummer 3787 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals gewij Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2006202728
pub.
14/08/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 93/2006 van 7 juni 2006 Rolnummer 3787 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, zoals gewijzigd bij de wet van 19 januari 2001, gesteld door het Hof van Beroep te Bergen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, M. Bossuyt, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 4 oktober 2005 in zake S. Moury en anderen tegen de NV « N.M.B.S. Holding », waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 11 oktober 2005, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vragen gesteld : - « Is het nieuwe artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de schadevergoeding voor de personen die betrokken zijn bij een ongeval dat zich voordoet op een eigen bedding van de N.M.B.S., en die voor de personen die betrokken zijn bij een ongeval dat zich voordoet op plaatsen die toegankelijk zijn voor het verkeer, namelijk de openbare weg, en de niet publieke terreinen die echter toegankelijk zijn voor een aantal personen, verschillend behandelt, rekening houdend met de uitbreiding van de toepassingssfeer van artikel 29bis tot de voertuigen die aan spoorstaven gebonden zijn ? »; - « Schendt artikel 29bis, § 1, tweede lid, van de wet van 21 november 1989, zoals gewijzigd bij de wet van 19 januari 2001, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, indien het zo wordt geïnterpreteerd dat het de treinen, wanneer zij aan een overweg de openbare weg kruisen, uitsluit van de regeling van de schadevergoeding voor de zwakke weggebruikers ? ». (...) III. In rechte (...) T en aanzien van de in het geding zijnde bepaling B.1. Artikel 29bis, § 1, van de wet van 21 november 1989 « betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen », zoals gewijzigd bij de wet van 19 januari 2001, bepaalt : « Bij een verkeersongeval waarbij een of meer motorrijtuigen betrokken zijn, op de plaatsen bedoeld in artikel 2, § 1, wordt, met uitzondering van de stoffelijke schade en de schade geleden door de bestuurder van elk van de betrokken motorrijtuigen, alle schade geleden door de slachtoffers en hun rechthebbenden en voortvloeiend uit lichamelijke letsels of het overlijden, met inbegrip van de kledijschade, hoofdelijk vergoed door de verzekeraars die de aansprakelijkheid van de eigenaar, de bestuurder of de houder van de motorrijtuigen overeenkomstig deze wet dekken. Deze bepaling is ook van toepassing indien de schade opzettelijk werd veroorzaakt door de bestuurder.

Bij een verkeersongeval waarbij een motorrijtuig is betrokken dat aan spoorstaven is gebonden, rust de verplichting tot schadevergoeding die in het voorgaande lid is bepaald, op de eigenaar van het motorrijtuig. [...] ».

Ten gronde B.2.1. De verwijzende rechter stelt aan het Hof twee prejudiciële vragen.

De eerste daarvan heeft betrekking op de vraag of de in het geding zijnde bepaling strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de schadevergoedingsregeling waarin zij voorziet zou beperken tot enkel de ongevallen die zich voordoen op een plaats die toegankelijk is voor het verkeer, in de zin van artikel 2, § 1, van de voormelde wet van 21 november 1989, namelijk de openbare weg, terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek en terreinen die slechts toegankelijk zijn voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen, met uitsluiting van de ongevallen die zich voordoen op een eigen bedding van de N.M.B.S. In de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof gevraagd naar het verschil in behandeling dat door de in het geding zijnde bepaling in het leven wordt geroepen indien die bepaling zo wordt geïnterpreteerd dat zij de verkeersongevallen waarbij een trein betrokken is wanneer die een openbare weg kruist, niet uitsluit van de erbij ingevoerde schadevergoedingsregeling.

B.2.2. Uit de feiten van de zaak en uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het ongeval betrekking heeft op een kind dat door een trein werd gegrepen, terwijl het te voet een overweg overstak waarvan de slagbomen gesloten waren en de seinlichten op rood stonden.

Het Hof, dat de draagwijdte van de prejudiciële vragen moet vaststellen op grond van de elementen vervat in de verwijzingsbeslissing, zal zijn onderzoek tot die situatie beperken.

Daaruit volgt dat het onderzoek van de eerste prejudiciële vraag samenvalt met dat van de tweede vraag.

B.3. Artikel 29bis, § 1, tweede lid, van de in het geding zijnde wet, zoals het is ingevoegd bij de wet van 19 januari 2001, voert uitdrukkelijk een verplichting tot schadevergoeding in ten aanzien van de eigenaar van een motorrijtuig dat aan spoorstaven is gebonden en bij een verkeersongeval betrokken is.

B.4. De verwijzende rechter interpreteert die bepaling in die zin dat zij de verkeersongevallen waarbij een trein betrokken is wanneer die een openbare weg kruist, uitsluit van de erbij ingevoerde schadevergoedingsregeling.

Bij het voorbijrijden van een trein zou de overweg immers onttrokken zijn aan de openbare weg en een privaat terrein vormen. De in het geding zijnde bepaling zou echter enkel van toepassing zijn op de plaatsen bedoeld in artikel 2, § 1.

Het Hof onderzoekt de in het geding zijnde bepaling in die interpretatie.

B.5. In de motieven van het arrest nr. 158/2003 heeft het Hof gesteld : « Het gegeven dat treinen in een eigen bedding rijden kan weliswaar verantwoorden dat die spoorvoertuigen in de regel niet onder de toepassing van het algemeen reglement van de politie op het wegverkeer vallen maar die vaststelling is niet van die aard dat op voldoende wijze kan worden aangetoond dat spoorvoertuigen, wanneer zij van de openbare weg gebruik maken of de openbare weg geheel of gedeeltelijk kruisen, een risico met zich meebrengen dat zodanig kleiner zou zijn dat het instellen van een fundamenteel verschillende schadevergoedingsregeling zou kunnen worden verantwoord ».

Het Hof heeft daaruit besloten dat, in zoverre artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, vóór de wijziging ervan bij de wet van 19 januari 2001, de treinen uitsloot van de schadevergoedingsregeling waarin het voorzag wanneer zij van de openbare weg gebruik maken of de openbare weg geheel of gedeeltelijk kruisen, het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schond.

B.6. De omstandigheid dat het wegverkeer tijdelijk verboden wordt door het neerlaten van de veiligheidsbarrières, wat tot gevolg zou hebben dat het betrokken stuk steenweg een gewoon privé-terrein zou worden, is niet van die aard dat het spoorverkeer daardoor volkomen wordt afgezonderd van het verkeer op de openbare weg. Die omstandigheid brengt dus niet minder risico teweeg dan het normale wegverkeer, in het bijzonder bij het naderen van een kruispunt, ongeacht of dat kruispunt al dan niet is uitgerust met verkeerslichten.

B.7. Daaruit volgt dat de in het geding zijnde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat ze de verkeersongevallen waarbij een trein betrokken is wanneer die een openbare weg kruist, uitsluit van de erbij ingevoerde schadevergoedingsregeling, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt.

B.8. Zoals de verwijzende rechter opmerkt, kan evenwel een andere interpretatie van artikel 29bis, § 1, tweede lid, van de wet van 21 november 1989 worden overwogen, volgens welke het de verkeersongevallen waarbij een trein betrokken is wanneer die een openbare weg kruist, niet zou uitsluiten van de erbij ingevoerde schadevergoedingsregeling.

Zonder dat het Hof zich dient uit te spreken over de vraag of het stuk steenweg dat wordt doorkruist door de spoorweg al dan niet een openbare weg is, stelt het vast dat, in tegenstelling tot artikel 29bis, § 1, eerste lid, het tweede lid van die bepaling de erbij ingevoerde schadevergoedingsregeling niet beperkt tot de plaatsen bedoeld in artikel 2, § 1.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 29bis, § 1, tweede lid, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, ingevoegd bij de wet van 19 januari 2001, in die zin geïnterpreteerd dat het de verkeersongevallen waarbij een trein betrokken is wanneer die een openbare weg kruist, uitsluit van de erbij ingevoerde schadevergoedingsregeling, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. - Artikel 29bis, § 1, tweede lid, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, ingevoegd bij de wet van 19 januari 2001, in die zin geïnterpreteerd dat het de verkeersongevallen waarbij een trein betrokken is wanneer die een openbare weg kruist, niet uitsluit van de erbij ingevoerde schadevergoedingsregeling, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 7 juni 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^