gepubliceerd op 19 juli 2006
Uittreksel uit arrest ****. 68/2006 van 3 mei 2006 **** 3804 In zake : de **** vraag over artikel 2, 1°, van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen ver **** ****, samengesteld uit de voorzitters ****. Arts en ****. ****, en de rechters ****. ****(...)
<****> ********><****>
Uittreksel uit arrest ****. 68/2006 van 3 mei 2006 **** 3804 In zake : de **** vraag over artikel 2, 1°, van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, gesteld door de **** van State.****><****>**** ****, samengesteld uit de voorzitters ****. **** en ****. ****, en de rechters ****. ****, ****.-****. ****, ****.-****. ****, ****. **** en ****. ****, bijgestaan door de griffier ****.-****. ****, onder voorzitterschap van voorzitter ****. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : ****. Onderwerp van de **** vraag en rechtspleging **** arrest ****. 150.696 van 26 oktober 2005 in zake ****. **** tegen de **** Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het **** is ingekomen op 8 november 2005, heeft de **** van State de volgende **** vraag gesteld : « **** artikel 2, 1°, van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk de artikelen 10 en 11 van de ****, in de mate dat deze wetsbepaling een verschillende behandeling impliceert tussen aanvragers van een **** die de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben aangevraagd zonder een uitvoerbare beslissing te hebben ontvangen en die de termijn waarbinnen deze uitvoerbare beslissing niet ontvangen werd, bepaalt op vier jaar voor de aanvragers die geen ouder zijn van een gezin met schoolgaande kinderen, terwijl deze termijn op drie jaar wordt bepaald voor een ouder die wel deel uitmaakt van een gezin met schoolgaande kinderen ? ». (...) ****. In rechte (...) ****.1. Artikel 2 van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het **** bepaalt : « Onverminderd de toepassing van artikel 9 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, is deze wet van toepassing op de aanvragen tot regularisatie van verblijf die ingediend worden door vreemdelingen die reeds daadwerkelijk in België verbleven op 1 oktober 1999 en die op het ogenblik van de aanvraag : ****_list">1° hetzij de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben aangevraagd zonder een uitvoerbare beslissing te hebben ontvangen binnen een termijn van vier jaar;deze termijn wordt teruggebracht tot drie jaar voor de gezinnen met minderjarige kinderen die in België verbleven op 1 oktober 1999 en die de leeftijd hebben om naar school te gaan; ****_list">2° hetzij om redenen onafhankelijk van hun wil niet kunnen terugkeren naar het land of de landen waar ze vóór hun aankomst in België gewoonlijk verbleven hebben, noch naar hun land van herkomst, noch naar het land waarvan ze de nationaliteit hebben;****_list">3° hetzij ernstig ziek zijn;****_list">4° hetzij humanitaire redenen kunnen laten gelden en duurzame sociale bindingen in het land hebben ontwikkeld ». ****.2. **** bij de wet van 22 december 1999 geregelde regularisatie betreft verschillende categorieën van vreemdelingen die zich, op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan, ofwel sinds meerdere jaren in de ****, ofwel in een onwettige **** bevonden en bijzondere omstandigheden konden aanvoeren. Zij kent niet de hoedanigheid van vluchteling toe, maar biedt de betrokken vreemdelingen een kans om een wettige **** te verkrijgen.****><****>**** in de artikelen 12, § 4, en 13 van die wet beoogde beslissing kent de betrokkenen, indien zij gunstig is, een machtiging tot verblijf voor onbeperkte duur toe (****. ****., Kamer, 1999-2000, ****. 234/1, ****. 10).****><****>****.3. **** artikel 2, 1°, is de wet van 22 december 1999 van toepassing op vreemdelingen die op 1 oktober 1999 daadwerkelijk in België verbleven en die op het ogenblik van de aanvraag tot regularisatie van het verblijf de erkenning van vluchteling hebben aangevraagd zonder een uitvoerbare beslissing te hebben ontvangen binnen een bepaalde termijn. Die termijn bedraagt drie jaar voor de gezinnen met minderjarige kinderen die op 1 oktober 1999 in België verbleven en die de leeftijd hebben om naar school te gaan en vier jaar voor de andere vreemdelingen.****><****>****.4. **** **** vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of de aangehaalde bepaling een discriminatie inhoudt ten aanzien van de vreemdelingen zonder minderjarige kinderen die op 1 oktober 1999 in België verbleven en die de leeftijd hebben om naar school te gaan. Zij vallen immers vlugger buiten het toepassingsgebied van de **** dan de vreemdelingen met minderjarige kinderen die op 1 oktober 1999 in België verbleven en die de leeftijd hebben om naar school te gaan.****><****>In tegenstelling tot wat de **** aanvoert, vloeit het verschil in behandeling voort uit de voorgelegde bepaling. **** exceptie van onbevoegdheid van het Hof kan niet worden aangenomen.****><****>****.5. Het komt de wetgever toe een beleid betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te voeren en daaromtrent, met inachtneming van het ****- en niet-****, in de nodige maatregelen te voorzien die betrekking hebben op onder meer het vaststellen van de voorwaarden volgens welke het verblijf van een vreemdeling al dan niet wettig is. Dat daaruit een verschil in behandeling voortvloeit tussen vreemdelingen is het logische gevolg van de **** van voormeld beleid.****><****>****.6.1. **** afgezien van de vraag of, zoals de **** opwerpt, het antwoord op de **** vraag wel dienend is voor de oplossing van het geschil voor de verwijzende rechter, omdat de verzoeker voor de **** van ****, behalve aan de betwiste ****, ook niet aan een andere voorwaarde zou voldoen - een aangetoond verblijf in België op 1 oktober 1999 - om voor regularisatie in aanmerking te komen, stelt het Hof vast dat de wetgever bij het uitwerken van de **** een bijzonder belang heeft gehecht aan de integratie in de **** maatschappij van de vreemdelingen die voor regularisatie in aanmerking zouden komen. **** blijkt niet alleen uit de wet in haar geheel maar inzonderheid ook uit de in het geding zijnde bepaling, die ermee rekening houdt dat de maatschappelijke aanpassing sneller verloopt bij schoolgaande kinderen (****. ****., Kamer, 1999-2000, ****. 234/1, ****. 7).****><****>****.6.2. Bij het bepalen van de in het geding zijnde termijn om voor regularisatie in aanmerking te komen, vermag de wetgever, zonder zijn **** op dat vlak te overschrijden, rekening te houden met alle relevante factoren. **** aanwezigheid van schoolgaande kinderen kan in dat verband redelijkerwijze als een relevante factor worden beschouwd. De wetgever heeft kunnen oordelen dat niet alleen de kinderen zelf, maar ook de ouders van schoolgaande kinderen geacht kunnen worden doorgaans sneller en beter geïntegreerd te zijn in de **** samenleving dan vreemdelingen zonder schoolgaande kinderen.****><****>****.6.3. Het verschil in termijn waarbinnen beide categorieën van vreemdelingen die op 1 oktober 1999 daadwerkelijk in België verbleven en die op het ogenblik van de aanvraag tot regularisatie van het verblijf de erkenning van vluchteling hebben aangevraagd, geen uitvoerbare beslissing mochten hebben ontvangen - respectievelijk drie jaar en vier jaar - om voor regularisatie in aanmerking te komen, kan in dat verband niet als kennelijk onevenredig worden beschouwd.****><****>****.7. **** **** vraag dient ontkennend te worden beantwoord.****><****>Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 2, 1°, van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk schendt de artikelen 10 en 11 van de **** niet.****><****>Aldus uitgesproken in het **** en het ****, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het ****, op de openbare terechtzitting van 3 mei 2006.****><****>De griffier, ****.-****. ****.****><****>De voorzitter, ****. Arts.
Uittreksel uit arrest ****. 68/2006 van 3 mei 2006 **** 3804 In zake : de **** vraag over artikel 2, 1°, van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk, gesteld door de **** van State.****><****>**** ****, samengesteld uit de voorzitters ****. **** en ****. ****, en de rechters ****. ****, ****.-****. ****, ****.-****. ****, ****. **** en ****. ****, bijgestaan door de griffier ****.-****. ****, onder voorzitterschap van voorzitter ****. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : ****. Onderwerp van de **** vraag en rechtspleging **** arrest ****. 150.696 van 26 oktober 2005 in zake ****. **** tegen de **** Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het **** is ingekomen op 8 november 2005, heeft de **** van State de volgende **** vraag gesteld : « **** artikel 2, 1°, van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk de artikelen 10 en 11 van de ****, in de mate dat deze wetsbepaling een verschillende behandeling impliceert tussen aanvragers van een **** die de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben aangevraagd zonder een uitvoerbare beslissing te hebben ontvangen en die de termijn waarbinnen deze uitvoerbare beslissing niet ontvangen werd, bepaalt op vier jaar voor de aanvragers die geen ouder zijn van een gezin met schoolgaande kinderen, terwijl deze termijn op drie jaar wordt bepaald voor een ouder die wel deel uitmaakt van een gezin met schoolgaande kinderen ? ». (...) ****. In rechte (...) ****.1. Artikel 2 van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het **** bepaalt : « Onverminderd de toepassing van artikel 9 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, is deze wet van toepassing op de aanvragen tot regularisatie van verblijf die ingediend worden door vreemdelingen die reeds daadwerkelijk in België verbleven op 1 oktober 1999 en die op het ogenblik van de aanvraag : ****_list">1° hetzij de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben aangevraagd zonder een uitvoerbare beslissing te hebben ontvangen binnen een termijn van vier jaar;deze termijn wordt teruggebracht tot drie jaar voor de gezinnen met minderjarige kinderen die in België verbleven op 1 oktober 1999 en die de leeftijd hebben om naar school te gaan; ****_list">2° hetzij om redenen onafhankelijk van hun wil niet kunnen terugkeren naar het land of de landen waar ze vóór hun aankomst in België gewoonlijk verbleven hebben, noch naar hun land van herkomst, noch naar het land waarvan ze de nationaliteit hebben;****_list">3° hetzij ernstig ziek zijn;****_list">4° hetzij humanitaire redenen kunnen laten gelden en duurzame sociale bindingen in het land hebben ontwikkeld ». ****.2. **** bij de wet van 22 december 1999 geregelde regularisatie betreft verschillende categorieën van vreemdelingen die zich, op het ogenblik van de inwerkingtreding ervan, ofwel sinds meerdere jaren in de ****, ofwel in een onwettige **** bevonden en bijzondere omstandigheden konden aanvoeren. Zij kent niet de hoedanigheid van vluchteling toe, maar biedt de betrokken vreemdelingen een kans om een wettige **** te verkrijgen.****><****>**** in de artikelen 12, § 4, en 13 van die wet beoogde beslissing kent de betrokkenen, indien zij gunstig is, een machtiging tot verblijf voor onbeperkte duur toe (****. ****., Kamer, 1999-2000, ****. 234/1, ****. 10).****><****>****.3. **** artikel 2, 1°, is de wet van 22 december 1999 van toepassing op vreemdelingen die op 1 oktober 1999 daadwerkelijk in België verbleven en die op het ogenblik van de aanvraag tot regularisatie van het verblijf de erkenning van vluchteling hebben aangevraagd zonder een uitvoerbare beslissing te hebben ontvangen binnen een bepaalde termijn. Die termijn bedraagt drie jaar voor de gezinnen met minderjarige kinderen die op 1 oktober 1999 in België verbleven en die de leeftijd hebben om naar school te gaan en vier jaar voor de andere vreemdelingen.****><****>****.4. **** **** vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of de aangehaalde bepaling een discriminatie inhoudt ten aanzien van de vreemdelingen zonder minderjarige kinderen die op 1 oktober 1999 in België verbleven en die de leeftijd hebben om naar school te gaan. Zij vallen immers vlugger buiten het toepassingsgebied van de **** dan de vreemdelingen met minderjarige kinderen die op 1 oktober 1999 in België verbleven en die de leeftijd hebben om naar school te gaan.****><****>In tegenstelling tot wat de **** aanvoert, vloeit het verschil in behandeling voort uit de voorgelegde bepaling. **** exceptie van onbevoegdheid van het Hof kan niet worden aangenomen.****><****>****.5. Het komt de wetgever toe een beleid betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen te voeren en daaromtrent, met inachtneming van het ****- en niet-****, in de nodige maatregelen te voorzien die betrekking hebben op onder meer het vaststellen van de voorwaarden volgens welke het verblijf van een vreemdeling al dan niet wettig is. Dat daaruit een verschil in behandeling voortvloeit tussen vreemdelingen is het logische gevolg van de **** van voormeld beleid.****><****>****.6.1. **** afgezien van de vraag of, zoals de **** opwerpt, het antwoord op de **** vraag wel dienend is voor de oplossing van het geschil voor de verwijzende rechter, omdat de verzoeker voor de **** van ****, behalve aan de betwiste ****, ook niet aan een andere voorwaarde zou voldoen - een aangetoond verblijf in België op 1 oktober 1999 - om voor regularisatie in aanmerking te komen, stelt het Hof vast dat de wetgever bij het uitwerken van de **** een bijzonder belang heeft gehecht aan de integratie in de **** maatschappij van de vreemdelingen die voor regularisatie in aanmerking zouden komen. **** blijkt niet alleen uit de wet in haar geheel maar inzonderheid ook uit de in het geding zijnde bepaling, die ermee rekening houdt dat de maatschappelijke aanpassing sneller verloopt bij schoolgaande kinderen (****. ****., Kamer, 1999-2000, ****. 234/1, ****. 7).****><****>****.6.2. Bij het bepalen van de in het geding zijnde termijn om voor regularisatie in aanmerking te komen, vermag de wetgever, zonder zijn **** op dat vlak te overschrijden, rekening te houden met alle relevante factoren. **** aanwezigheid van schoolgaande kinderen kan in dat verband redelijkerwijze als een relevante factor worden beschouwd. De wetgever heeft kunnen oordelen dat niet alleen de kinderen zelf, maar ook de ouders van schoolgaande kinderen geacht kunnen worden doorgaans sneller en beter geïntegreerd te zijn in de **** samenleving dan vreemdelingen zonder schoolgaande kinderen.****><****>****.6.3. Het verschil in termijn waarbinnen beide categorieën van vreemdelingen die op 1 oktober 1999 daadwerkelijk in België verbleven en die op het ogenblik van de aanvraag tot regularisatie van het verblijf de erkenning van vluchteling hebben aangevraagd, geen uitvoerbare beslissing mochten hebben ontvangen - respectievelijk drie jaar en vier jaar - om voor regularisatie in aanmerking te komen, kan in dat verband niet als kennelijk onevenredig worden beschouwd.****><****>****.7. **** **** vraag dient ontkennend te worden beantwoord.****><****>Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 2, 1°, van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk schendt de artikelen 10 en 11 van de **** niet.****><****>Aldus uitgesproken in het **** en het ****, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het ****, op de openbare terechtzitting van 3 mei 2006.****><****>De griffier, ****.-****. ****.****><****>De voorzitter, ****. Arts.