gepubliceerd op 10 juli 2006
Uittreksel uit arrest nr. 103/2006 van 21 juni 2006 Rolnummers 3767 en 3770 In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 4 en 5 van de wet van 24 november 2004 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg, ingesteld door de Vrije Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)
Uittreksel uit arrest nr. 103/2006 van 21 juni 2006 Rolnummers 3767 en 3770 In zake : de beroepen tot vernietiging van de artikelen 4 en 5 van de wet van 24 november 2004 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg, ingesteld door de Vrije Universiteit Brussel en anderen en door de Vlaamse Interuniversitaire Raad.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 7 en 8 september 2005 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 8 en 12 september 2005, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van de artikelen 4 en 5 van de wet van 24 november 2004 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 9 maart 2005) door de Vrije Universiteit Brussel, met zetel te 1050 Brussel, Pleinlaan 2, de Katholieke Universiteit Leuven, met zetel te 3000 Leuven, Oude Markt 13, K. Vercammen, wonende te 1980 Zemst, Hoogstraat 201, C. Gillis, wonende te 1602 Sint-Pieters-Leeuw, Dorp 26, K. Gielen, wonende te 3960 Bree, Nieuwstadweg, K. Knaepen, wonende te 3891 Gingelom, Homsemstraat 25a, en de Vlaamse Interuniversitaire Raad, met zetel te 1050 Brussel, Egmontstraat 5.
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 3767 en 3770 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van de artikelen 4 en 5 van de wet van 24 november 2004 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg. Die bepalingen wijzigen of vervangen artikel 21bis respectievelijk artikel 35novies, § 1, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
De bestreden bepalingen luiden : «
Art. 4.In artikel 21bis, van hetzelfde besluit [nr. 78 van 10 november 1967], ingevoegd bij de wet van 6 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt aangevuld als volgt : ' De houders van de erkenning, bedoeld in het eerste lid, die voldoen aan de criteria bedoeld in artikel 35novies, § 1, 4°, kunnen de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging verkrijgen, voor de in artikel 34, eerste lid, 1°, c), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkering, gecoördineerd op 14 juli 1994, bedoelde verstrekkingen.' 2° § 2, eerste lid, wordt aangevuld als volgt : ' en van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging.'.
Art. 5.Artikel 35novies, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij de wet van 29 april 1996 en vervangen bij de wet van 10 augustus 2001, wordt vervangen als volgt : ' § 1. Op gezamenlijk voorstel van de ministers die respectievelijk de Volksgezondheid en Sociale Zaken onder hun bevoegdheid hebben, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad : 1° kan de Koning, na advies van de Planningscommissie, het globaal aantal kandidaten bepalen, opgesplitst per Gemeenschap, dat jaarlijks, na het behalen van het diploma bedoeld in de artikelen 2, § 1, eerste lid, en 3, eerste lid, toegang heeft tot het verkrijgen van de bijzondere beroepstitels, die het voorwerp uitmaken van de erkenning bedoeld in artikel 35quater ;2° kan de Koning, na advies van de Planningscommissie, het globaal aantal kandidaten bepalen, die houders zijn van een diploma afgeleverd door een instelling die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschap valt, opgesplitst per Gemeenschap, dat jaarlijks, na het behalen van de erkenning bedoeld in artikel 21bis, § 1, eerste lid, toegang krijgt tot de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, voor de in artikel 34, eerste lid, 1°, c), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkering, gecoördineerd op 14 juli 1994, bedoelde verstrekkingen;3° kan de Koning, na advies van de Planningscommissie, het globaal aantal kandidaten bepalen dat jaarlijks toegang heeft tot het verkrijgen van een erkenning voor de uitoefening van een beroep waarvoor een erkenning bestaat;4° kan de Koning de criteria en regels vastleggen voor de selectie van de in 1°, in 2° en in 3° bedoelde kandidaten.' ».
Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.2.1. De Ministerraad voert aan dat de verzoekende partijen niet doen blijken van het vereiste belang, nu zij niet aantonen dat de bestreden bepalingen hun een rechtstreeks, persoonlijk en zeker nadeel berokkenen.
B.2.2. De eerste en de tweede verzoekende partij in de zaak nr. 3767 zijn universiteiten die een academische opleiding « Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie » aanbieden. De verzoekende partij in de zaak nr. 3770 is een instelling van openbaar nut met als maatschappelijk doel de bevordering van de samenwerking tussen de universitaire instellingen. Die partijen betogen dat door de uitstroommogelijkheden van kinesitherapeuten te beperken de bestreden bepalingen de aantrekkelijkheid van die opleiding ernstig aantasten, wat tot een aanzienlijke daling van het aantal studenten zal leiden.
De derde tot en met de zesde verzoekende partij in de zaak nr. 3767 zijn studenten respectievelijk pas afgestudeerden in de kinesitherapie. Zij voeren aan dat de beperking van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, waarin de bestreden bepalingen voorzien, een negatieve impact zal hebben op hun beroepsmogelijkheden.
B.2.3. Om uit te maken of de verzoekende partijen rechtstreeks en ongunstig kunnen worden geraakt door de bepalingen die zij aanvechten, dienen de draagwijdte van die bepalingen en de gevolgen die zij kunnen hebben, te worden onderzocht. Het onderzoek van de ontvankelijkheid van hun beroepen valt samen met het onderzoek ten gronde.
Ten gronde B.3.1. Het tweede middel is afgeleid uit een schending van artikel 23 van de Grondwet, inzonderheid van het tweede en het derde lid, 1°, ervan, doordat de bestreden bepalingen de Koning zouden toestaan op grond van vage en onduidelijke bewoordingen op te treden, zodat het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid, gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet, zou zijn geschonden.
B.3.2. Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.
Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.
Die rechten omvatten inzonderheid : 1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, [...] ».
B.3.3. Uit het feit dat artikel 23 van de Grondwet bepaalt dat de wet, het decreet of de in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel « de voorwaarden voor de uitoefening bepalen » van de erin gewaarborgde rechten, kan niet worden afgeleid dat de wetgever, na zelf het beginsel van de contingentering te hebben vastgesteld, de nadere uitwerking ervan niet aan de Koning zou kunnen opdragen.
B.3.4. De bestreden bepalingen strekken ertoe de terugbetaling inzake kinesitherapie te beperken tot de prestaties van degenen die, naast de erkenning voor de uitoefening van het beroep en voor het dragen van de beroepstitel van kinesitherapeut, bovendien voldoen aan bepaalde selectiecriteria. Op grond van het nieuwe artikel 35novies, § 1, 4°, van het voormelde koninklijk besluit nr. 78, zoals vervangen bij het bestreden artikel 5, wordt de Koning gemachtigd om de criteria en regels vast te leggen voor de selectie van de kandidaten, bedoeld in het 1°, 2° en 3° van artikel 35novies, § 1.
De andere, niet gecontingenteerde kinesitherapeuten zullen voortaan hun beroepsactiviteit mogen uitoefenen « buiten de nomenclatuur » (sportcentra, osteopathie, enzovoort) of in het kader van door forfaits gedekte zorginfrastructuur (bijvoorbeeld ziekenhuizen en rusthuizen) (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1016/002, p. 3).
B.3.5. In de parlementaire voorbereiding worden de bestreden bepalingen als volgt toegelicht : « Niet alleen is het aantal kinesitherapeuten in België nu reeds te hoog, en de vooruitzichten van het aantal diploma's die in de komende jaren zullen worden uitgereikt wijzen erop dat deze situatie nog zal verergeren.
Momenteel is de erkenning door de minister van Volksgezondheid zowel een voorwaarde om het beroep van kinesitherapeut te mogen uitoefenen als een voorwaarde om toegang te krijgen tot de terugbetaling van de zorg in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Het is de bedoeling om de toegang tot het beroep mogelijk te maken, los van het bezit van een RIZIV-nummer.
Wie daarenboven toegang wil tot het beroep in het kader van de terugbetaling door het RIZIV, zal deel moeten uitmaken van de quota die zijn vastgelegd op grond van artikel 35novies van het koninklijk besluit nr. 78.
De contingentering zal slaan op die gediplomeerden die én de erkenning én de toegang tot het Riziv wensen te bekomen.
De anderen die, via de erkenning, het beroep mogen uitoefenen zonder over een RIZIV-nummer te beschikken, kunnen terecht in het ruim tewerkstellingsdomein van het onderwijs of de welzijnssector zoals bijvoorbeeld gehandicaptenzorg, revalidatiecentra of sportclubs.
Dit betekent ook dat kinesitherapeuten die hun diploma bekomen hebben in België en er erkend zijn, het beroep van kinesitherapeut in een andere lidstaat mogen beoefenen.
De beperking van het aantal kinesitherapeuten moest in principe in 2003 in werking treden. Op uitdrukkelijk verzoek van de Gemeenschappen is de toepassing echter uitgesteld tot 2005 » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1016/001, p. 5).
De commentaar bij de bestreden artikelen 4 en 5 vermeldt : « Artikel 4 wijzigt artikel 21bis van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Het heeft als doel twee soorten voorwaarden te creëren, al naar gelang het gaat om de gewone toegang tot de uitoefening van het beroep van kinesitherapeut of om de uitoefening van het beroep van kinesitherapeut in het kader van terugbetaling door het RIZIV. De gewone toegang tot het beroep vereist de erkenning. De toegang tot het beroep in het kader van de terugbetaling door het RIZIV vereist niet alleen de beroepstitel maar ook het voldoen aan de voorwaarden vastgelegd op grond van artikel 35novies van het besluit nr. 78, nl. deel uitmaken van de quota vastgelegd door de Koning en voldoen aan de kwaliteitscriteria vastgelegd door de Koning.
Dit artikel geeft de Koning de bevoegdheid om de voorwaarden en modaliteiten voor het verkrijgen, het behouden en het intrekken van de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging. « Artikel 5 geeft de Koning de mogelijkheid om het aantal kandidaten, dat toegang zal hebben tot het beroep in het kader van een terugbetaling door het RIZIV, te beperken » (ibid., p. 7).
B.3.6. Zonder dat het Hof dient na te gaan of de bestreden bepalingen een daadwerkelijke beperking van de vrije keuze van beroepsarbeid inhouden, stelt het vast dat de wetgever het principe van de contingentering van de kinesitherapeuten die terugbetaalbare prestaties willen leveren zelf heeft vastgesteld. Artikel 23 van de Grondwet staat niet eraan in de weg dat de vaststelling van de daartoe te hanteren selectiecriteria aan de Koning wordt overgelaten.
Bovendien vergt de aard van de te dezen geregelde aangelegenheid dat de selectiecriteria op relatief soepele wijze kunnen worden aangepast aan de evolutie van de noden en middelen op het vlak van de gezondheidszorg.
B.3.7. Het tweede middel kan niet worden aangenomen.
B.4.1. Het eerste middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat de bestreden bepalingen een onverantwoord verschil in behandeling zouden maken tussen twee categorieën van kinesitherapeuten : enerzijds, de erkende kinesitherapeuten die toegang krijgen tot de tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en, anderzijds, de erkende kinesitherapeuten aan wie zulk een toegang wordt ontzegd.
In hoofdorde betogen de verzoekende partijen dat alleen al de vaststelling dat de bestreden bepalingen geen enkel criterium aangeven om het voormelde onderscheid te maken, zou volstaan om die bepalingen te vernietigen.
B.4.2. Volgens de Ministerraad berust het verschil in behandeling tussen de voormelde categorieën van kinesitherapeuten op een objectief criterium, namelijk het slagen voor een vergelijkend examen.
B.5.1. Het Hof vermag zich enkel uit te spreken over het ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet al dan niet verantwoorde karakter van een verschil in behandeling als dat verschil aan een norm met wetgevend karakter kan worden toegeschreven. In dat verband moet worden opgemerkt dat wanneer een wetgever een machtiging verleent, aangenomen dient te worden - behoudens aanwijzingen in de tegenovergestelde zin - dat hij de gemachtigde enkel de bevoegdheid verleent om die machtiging aan te wenden in overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Het staat aan de administratieve en aan de justitiële rechter na te gaan in welke mate de gemachtigde de hem toegekende machtiging te buiten zou zijn gegaan.
B.5.2. Te dezen blijkt dat de Koning de Hem verleende machtiging om de voormelde selectiecriteria vast te stellen, heeft aangewend door het koninklijk besluit van 20 juni 2005 « tot vaststelling van de criteria en de regels voor de selectie van de erkende kinesitherapeuten die het recht verkrijgen om verstrekkingen te verrichten die voorwerp kunnen zijn van een tussenkomst van de verplichte verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen » (Belgisch Staatsblad, 30 juni 2005) te nemen. Volgens artikel 1, § 2, van dat koninklijk besluit worden de kandidaten die het recht verkrijgen om de voormelde verstrekkingen te verrichten « geselecteerd op basis van een vergelijkend examen ». Het bestreden onderscheidingscriterium vindt bijgevolg zijn oorsprong niet in de bestreden bepalingen, maar in het voormelde koninklijk besluit van 20 juni 2005. Het Hof is niet bevoegd om te oordelen over de grondwettigheid van een besluit.
Overigens hebben de verzoekende partijen in de zaak nr. 3767 op 19 augustus 2005 een verzoekschrift bij de Raad van State ingediend om de vernietiging en de schorsing te vorderen van het voormelde koninklijk besluit van 20 juni 2005.
B.6. In zoverre het middel kritiek levert op het feit dat de bestreden bepalingen zelf geen onderscheidingscriterium bevatten op grond waarvan de contingentering van de kinesitherapeuten die terugbetaalbare prestaties willen leveren geschiedt, valt het samen met het tweede middel.
B.7. Het eerste middel kan niet worden aangenomen.
Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 juni 2006.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.