Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 31 mei 2006

Uittreksel uit arrest nr. 47/2006 van 22 maart 2006 Rolnummer 3714 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel. Het Arbitrag samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. (...)

bron
arbitragehof
numac
2006201694
pub.
31/05/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 47/2006 van 22 maart 2006 Rolnummer 3714 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 31 mei 2005 in zake S. Mikhailov tegen A. Lallemand en S. Lambroschini, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 3 juni 2005, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 [betreffende de arbeidsovereenkomsten], in zoverre het van toepassing zou zijn op de journalisten met een arbeidsovereenkomst, artikel 25 van de Grondwet en het daarin vervatte beginsel van de getrapte aansprakelijkheid ? 2. Schendt artikel 18 van de wet van 3 juli 1978, in zoverre het niet van toepassing zou zijn op de journalisten met een arbeidsovereenkomst, terwijl het wel degelijk van toepassing is op de andere categorieën van werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 25 van de Grondwet bepaalt : « De drukpers is vrij; de censuur kan nooit worden ingevoerd; geen borgstelling kan worden geëist van de schrijvers, uitgevers of drukkers.

Wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, kan de uitgever, de drukker of de verspreider niet worden vervolgd ».

B.2. Met het tweede lid van die bepaling wilde de Grondwetgever van 1831 breken met de vroegere regeling waarbij collectieve beroepen werden toegestaan en waarin tegelijkertijd de aansprakelijkheid van de schrijver, de uitgever, de drukker en de verspreider in het geding werd gebracht. Met de regeling van de « cascade »-aansprakelijkheid heeft de Grondwetgever een mechanisme ingevoerd van opeenvolgende en afzonderlijke aansprakelijkheid teneinde te vermijden dat de schrijver druk ondergaat die de uitgever, de drukker of de verspreider op hem zouden dreigen uit te oefenen, indien zij zouden kunnen worden vervolgd, zelfs wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft. Het gaat dus om een essentieel element van de grondwettelijke bescherming van de persvrijheid.

B.3. Die bepaling verleent, zoals het Hof van Cassatie heeft vastgesteld, aan de uitgevers, drukkers en verspreiders het voorrecht om zich aan elke, zowel strafrechtelijke als burgerrechtelijke aansprakelijkheid te kunnen onttrekken wanneer de schrijver bekend is en zijn woonplaats in België heeft, en beperkt aldus de mogelijke toepassing van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek (Cass., 31 mei 1996, Arr. Cass. 1996, nr. 202, p. 525).

B.4. De verwijzende rechter oordeelt evenwel dat artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten zou kunnen worden toegepast op de journalisten die zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst. Die bepaling luidt als volgt : « Ingeval de werknemer bij de uitvoering van zijn overeenkomst de werkgever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld.

Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.

Op straffe van nietigheid mag niet worden afgeweken van de bij het eerste en het tweede lid vastgestelde aansprakelijkheid, tenzij, en alleen wat de aansprakelijkheid tegenover de werkgever betreft, bij een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

De werkgever kan de vergoedingen en de schadeloosstellingen die hem krachtens dit artikel verschuldigd zijn en die na de feiten met de werknemer zijn overeengekomen of door de rechter vastgesteld, op het loon inhouden in de voorwaarden als bepaald bij artikel 23 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers ».

Met toepassing van dat artikel zou de journalist die is verbonden door een arbeidsovereenkomst en een toevallig voorkomende lichte fout heeft begaan, niet aansprakelijk zijn voor de schade die hij aan de werkgever of aan derden in de uitvoering van zijn overeenkomst heeft berokkend.

B.5. Indien artikel 18 van de wet van 3 juli 1978, vanwege de algemeenheid ervan, zo zou moeten worden geïnterpreteerd dat het van toepassing is op elke werknemer, zelfs een journalist, zou het artikel 25, tweede lid, van de Grondwet schenden, vermits het afbreuk zou doen aan de regeling van de cascade-aansprakelijkheid.

Door de burgerlijke aansprakelijkheid van de werknemer te beperken, wilde de wetgever hem beschermen tegen bijzondere risico's van aansprakelijkheid waaraan hij bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst blootstaat en die voor hem een zware financiële last kunnen betekenen. Niets wijst echter erop dat hij ten aanzien van de journalisten afbreuk zou hebben willen doen aan het systeem van de cascade-aansprakelijkheid.

Bovendien doet de aan de werknemer verleende vrijstelling van aansprakelijkheid geen afbreuk aan de aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 1384, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.

Daaruit volgt dat, indien de in artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 bedoelde vrijstelling zou worden toegepast op de journalist die werknemer is, enkel zijn werkgever aansprakelijk zou zijn voor diens geschriften. Een dergelijk gevolg zou in tegenspraak zijn met de letter en de geest van artikel 25, tweede lid, van de Grondwet, vermits het de journalist het risico zou doen lopen dat zijn geschriften door zijn werkgever worden gecensureerd, aangezien die alleen ervoor aansprakelijk zou zijn.

B.6. De situatie van de journalisten verschilt weliswaar van die welke bestond ten tijde van het aannemen van artikel 25, tweede lid, van de Grondwet, aangezien de meesten onder hen thans zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst. Het Hof is echter niet bevoegd om een keuze van de Grondwetgever in het geding te brengen.

B.7. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat, op grond van artikel 18 van de wet van 3 juli 1978, de wetgever niet kan worden geacht artikel 25, tweede lid, van de Grondwet te hebben willen schenden. Die bepaling moet dus zo worden geïnterpreteerd dat ze niet van toepassing is op de journalisten die hun beroep uitoefenen onder een arbeidsovereenkomst.

De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

B.8. In de tweede prejudiciële vraag wordt aan het Hof gevraagd of er een discriminatie zou ontstaan uit het feit dat artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 zou worden toegepast op de werknemers, maar niet op de journalisten die zijn verbonden door een arbeidsovereenkomst.

Dat verschil in behandeling vloeit niet voort uit het voormelde artikel 18, maar uit artikel 25, tweede lid, van de Grondwet, dat de toepassing van die wetsbepaling op de journalisten in de weg staat.

Het Hof is niet bevoegd om zich uit te spreken over een verschil in behandeling dat voortvloeit uit een keuze van de Grondwetgever.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, dat niet van toepassing is op de journalisten die hun activiteit als schrijver uitoefenen onder een arbeidsovereenkomst, schendt noch artikel 25, tweede lid, noch de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 maart 2006.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^