Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 23 maart 2006

Uittreksel uit arrest nr. 39/2006 van 8 maart 2006 Rolnummer 3683 In zake : het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 102 en 114, 1°, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 30 april 2004 betreffende de fle Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Lavr(...)

bron
arbitragehof
numac
2006200880
pub.
23/03/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 39/2006 van 8 maart 2006 Rolnummer 3683 In zake : het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 102 en 114, 1°, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, ingesteld door de v.z.w. Inrichtende macht van de Vlaamse Katholieke Hogeschool voor Wetenschap en Kunst.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 april 2005 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 8 april 2005, heeft de v.z.w. Inrichtende macht van de Vlaamse Katholieke Hogeschool voor Wetenschap en Kunst, met zetel te 1030 Brussel, Koningsstraat 328, beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de artikelen 102 en 114, 1°, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 oktober 2004). (...) II. In rechte (...) Over de bestreden bepalingen B.1.1. De v.z.w. Inrichtende macht van de Vlaamse Katholieke Hogeschool voor Wetenschap en Kunst vordert de vernietiging van de artikelen 102 en 114, 1°, van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 30 april 2004 « betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen » (hierna : « flexibiliseringsdecreet »).

Voormeld artikel 102 wijzigt artikel 8bis, § 1, van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs (ingevoegd bij decreet van 19 maart 2004), dat luidde : « Een centrum voor volwassenenonderwijs dat tijdens het schooljaar 2003-2004 de afdeling monumenten- en landschapszorg, stedenbouw of stedenbouwkunde en ruimtelijke ordening inricht, draagt deze afdeling(en) op 1 september 2004 over aan een hogeschool die onderwijsbevoegdheid heeft voor wat betreft het studiegebied Architectuur ».

B.1.2. Artikel 102 van het flexibiliseringsdecreet bepaalt : « In artikel 8bis, § 1, tweede lid, van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs worden na de woorden ' Architectuur ' de woorden ' en/of Industriële wetenschappen en technologie, en nautische wetenschappen ' toegevoegd ».

B.1.3. Van artikel 114, 1°, van het voormelde decreet wordt door de verzoekende partij enkel de vernietiging gevorderd voor zover het de inwerkingtreding van artikel 102 regelt. Artikel 114, 1°, bepaalt : « De bepalingen van dit deel treden als volgt in werking : 1° artikel 96, 99, 100, 101, 102, 103, 105 en 106 treden in werking op 1 januari 2003;».

Over het belang van de verzoekende partij B.2.1. De Hogeschool Gent, als tussenkomende partij, en de Vlaamse Regering betwisten het belang van de verzoekende partij bij het ingediende beroep tot vernietiging. Volgens hen kan in geen geval de vernietiging van de bestreden bepalingen een voordeel opleveren voor de verzoekende partij, daar de uiterste datum voor indiening van het protocolakkoord en het omvormingsdossier tot integratie van een afdeling « stedenbouw » van een centrum voor volwassenenonderwijs in een hogeschool ongewijzigd is gebleven, namelijk 1 april 2004 (artikel III.6 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, hierna : « aanvullingsdecreet »), zodat de verzoekende partij in geen geval nog bij machte is om, in navolging van de artikelen III.6 en III.7 van het aanvullingsdecreet, een protocolakkoord te onderhandelen en te sluiten met een centrum voor volwassenenonderwijs (hierna : C.V.O.) en een omvormingsdossier mee te delen aan de Vlaamse Regering. Bovendien zien de tussenkomende partij en de Vlaamse Regering niet in waarom de in artikel 114, 1°, van het flexibiliseringsdecreet bedoelde datum van inwerkingtreding een ongunstige weerslag zou hebben op de situatie van de verzoekende partij.

B.2.2. De verzoekende partij heeft een belang bij haar beroep in zoverre de kans bestaat dat de decreetgever na een vernietiging een voor haar gunstiger regeling zou uitwerken.

Met de Vlaamse Regering en de tussenkomende partij moet worden vastgesteld dat de verzoekende partij niet is opgekomen tegen het besluit van de Vlaamse Regering van 17 september 2004 betreffende de omvorming van sommige afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie naar de bachelor-masterstructuur van het hoger onderwijs in Vlaanderen, waarbij onder meer het C.V.O. Sint-Lukas te Brussel (opleiding stedenbouw) is geïntegreerd in de Erasmushogeschool.

Die vaststelling ontneemt evenwel niet het belang van de verzoekende partij aangezien met toepassing van artikel 18 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, in geval van vernietiging van de bestreden bepalingen, de verzoekende partij de in artikel 18 voorgeschreven rechtsmiddelen kan aanwenden.

De exceptie wordt verworpen.

Over het gelijkheidsbeginsel en de schending van de algemene rechtsbeginselen van de rechtszekerheid en de niet-retroactiviteit van de wetten B.3. Als eerste middel voert de verzoekende partij aan dat artikel 114, 1°, van het flexibiliseringsdecreet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het algemeen rechtsbeginsel van de rechtszekerheid en het algemeen rechtsbeginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten, schendt, doordat artikel 102 van het flexibiliseringsdecreet retroactief in werking treedt op 1 januari 2003. Artikel 114, 1°, van het flexibiliseringsdecreet strekt ertoe, nadat de termijn voor het indienen van de omvormingsdossiers is verstreken (1 april 2004), de mogelijkheid om dergelijke dossiers in te dienen op retroactieve wijze uit te breiden tot hogescholen die een onderwijsbevoegdheid hebben voor wat betreft het studiegebied « industriële wetenschappen en technologie, en nautische wetenschappen », terwijl voorheen enkel de hogescholen die een onderwijsbevoegdheid hadden voor wat betreft het studiegebied « architectuur » de mogelijkheid hadden de C.V.O.-afdeling stedenbouw over te nemen.

Bovendien wordt aan de verzoekende partij de mogelijkheid ontnomen om de door haar ingediende omvormingsdossiers voor zover als nodig aan te passen in het licht van de retroactief gewijzigde wetgeving.

B.4. De vaststelling door de Vlaamse Regering dat artikel 114, 1°, van het flexibiliseringsdecreet verkeerdelijk de inwerkingtreding van artikel 102 van het voormelde decreet vaststelt op 1 januari 2003 in plaats van op 1 januari 2004 heeft geen weerslag op de rechtspositie van de verzoekende partij, noch op het door haar aangevoerde middel.

Uiterlijk op 1 april 2004 - datum waarop de C.V.O.-opleiding Sint-Lukas te Brussel enkel kon worden overgenomen door de verzoekende partij (artikel 8bis van het decreet van 2 maart 1999, vóór de wijziging ervan bij artikel 102 van het flexibiliseringsdecreet) - diende, ingevolge artikel 125bis.2 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (hierna : structuurdecreet), een protocolakkoord te worden bezorgd aan de Vlaamse Regering, zodat de terugwerkende kracht van het gewijzigde artikel 8bis het middel van de verzoekende partij ondersteunt nu het gewijzigde artikel in werking treedt vóór 1 april 2004.

Derhalve staat de juiste datum van inwerkingtreding los van het onderwerp van het beroep voorgelegd aan het Hof, namelijk, te dezen, de verenigbaarheid met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, in samenhang gelezen met het algemeen rechtsbeginsel van de rechtszekerheid en het algemeen rechtsbeginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten, van de met terugwerkende kracht ingevoerde uitbreiding van de overdrachtsmogelijkheid van de C.V.O.-opleidingen « monumenten- en landschapszorg », « stedenbouw » of « stedenbouwkunde en ruimtelijke ordening » aan hogescholen die een onderwijsbevoegdheid bezitten in het studiegebied « industriële wetenschappen en technologie, en nautische wetenschappen ».

B.5.1. De niet-retroactiviteit van wetten, vastgesteld in artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek, is een waarborg ter voorkoming van rechtsonzekerheid. Die waarborg vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien, op het tijdstip dat die handeling wordt verricht.

De terugwerkende kracht kan enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang.

B.5.2. De mogelijkheid tot incorporatie van C.V.O.-opleidingen past in het kader van een geheel van maatregelen tot herstructurering van het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap. Nu de onderhandelingen met het oog op een protocol voor incorporatie tussen het C.V.O. Sint-Lukas (Brussel) en de verzoekende partij als enige op dat ogenblik in de Brusselse regio in aanmerking komende hogeschool met architectuuropleiding, niet tot een goed einde konden worden gebracht, was het niet onverantwoord dat de decreetgever een oplossing heeft gezocht om alsnog een incorporatie te verwezenlijken door ook hogescholen met de opleiding in het studiegebied « industriële wetenschappen en technologie, en nautische wetenschappen » in aanmerking te nemen.

De terugwerkende kracht van die maatregel heeft weliswaar de verwachting van de verzoekende partij doorkruist. Die verwachting bestond echter enkel nog erin de C.V.O.-opleiding Sint-Lukas te Brussel te zien teloorgaan. Voor de continuïteit van de aan de gang zijnde opleidingen was het te dezen verantwoord dat de decreetgever ervoor heeft geopteerd de incorporatie in een andere hogeschool retroactief mogelijk te maken, zonder de verzoekende partij opnieuw, in concurrentie met andere hogescholen, de mogelijkheid tot het afsluiten van een protocol te bieden en zonder nog meer ingrijpend af te wijken van de doelstelling om de overdrachten van de C.V.O.-opleidingen per 1 september 2004 af te ronden.

B.5.3. Het eerste middel kan niet worden aangenomen.

Over het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie B.6. Als tweede middel werpt de verzoekende partij op dat de artikelen 102 en 114, 1°, van het flexibiliseringsdecreet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden, doordat door de retroactieve uitbreiding van de overdrachtsmogelijkheid categorieën van hogescholen die zich in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

B.7.1. De Vlaamse decreetgever had, met de inwerkingtreding van het aanvullingsdecreet, de bedoeling bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie te integreren in de hogescholen. Wat de afdelingen « monumenten- en landschapszorg », « stedenbouw » en « stedenbouwkundige en ruimtelijke ordening » betreft, werd vastgesteld dat daarvoor geen vergelijkbare voortgezette opleidingen aan de hogescholen aanwezig waren, zodat niet kon worden geopteerd voor een vrijwillige integratie in het hogescholenonderwijs. Bovendien werd vastgesteld dat de diploma's « over het algemeen toeleiding [lees : toegang] geven tot de functie van ambtenaar van ruimtelijke ordening of kunnen leiden tot de opname in het register van ruimtelijke planners. In de regelgeving ter zake worden voor het overige in hoofdzaak universitaire diploma's aanvaard (M.B. 's van 13 juli 2000).

Deze vaststelling noopt ertoe de afdelingen integraal in het hoger onderwijs in te bedden, om een eenduidige toeleiding [lees : toegang] tot bedoelde functies mogelijk te maken » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2003-2004, nr. 1960/1, p. 52). Om die reden werd de overdracht van de afdelingen dan ook ingeschreven als financierings- of subsidiëringsvoorwaarde (ibid. ).

Volgens de Vlaamse decreetgever lag het in de rede dat de overdracht gebeurde naar een hogeschool die een corresponderende onderwijsbevoegdheid bezat. Om die reden dienden de afdelingen « monumenten- en landschapszorg », « stedenbouw » en « stedenbouwkundige en ruimtelijke ordening » te worden overgedragen naar hogescholen die het aanverwante studiegebied « architectuur » binnen hun onderwijsbevoegdheid hadden (ibid. ).

Het bestreden artikel 102 van het flexibiliseringsdecreet heeft evenwel de overdrachtsmogelijkheid uitgebreid tot hogescholen die het studiegebied « industriële wetenschappen en technologie, en nautische wetenschappen » binnen hun onderwijsbevoegdheid hebben. De decreetgever meende dat « ook binnen het studiegebied ' Industriële wetenschappen en technologie ' [...] evenwel aanverwante hogeschoolopleidingen [worden] georganiseerd, waardoor het uitbreiden van de overdrachtsmogelijkheid logisch is » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2003-2004, nr. 2154/2, p. 20, en nr. 2154/3, p. 39).

B.7.2.1. Ten aanzien van de overdracht van de afdelingen « monumenten- en landschapszorg », « stedenbouw » en « stedenbouwkundige en ruimtelijke ordening » aan de hogescholen die het studiegebied « architectuur » binnen hun onderwijsbevoegdheid hebben en aan hogescholen die het studiegebied « industriële wetenschappen en technologie, en nautische wetenschappen » binnen hun onderwijsbevoegdheid hebben, bestaat tussen beide categorieën van hogescholen niet een zodanig verschil dat hieruit voor de decreetgever het verbod zou voortvloeien om die overdracht naar de tweede categorie van hogescholen mogelijk te maken.

B.7.2.2. In tegenstelling tot de bewering van de verzoekende partij, toont niets aan dat de hogescholen die het studiegebied « industriële wetenschappen en technologie, en nautische wetenschappen » binnen hun onderwijsbevoegdheid hebben, niet bij machte zouden zijn een volwaardige « bachelor na bachelor »-, « master na bachelor »- of « master na master »-opleiding in de « monumenten- en landschapszorg », « stedenbouw » of « stedenbouwkundige en ruimtelijke ordening » uit te bouwen en dienaangaande de noodzakelijke diploma's uit te reiken. De decreetgever verplicht de overnemende hogeschool immers werkgelegenheid te verschaffen aan de leden van het onderwijzend personeel van de overgenomen afdelingen die aan bepaalde voorwaarden voldoen. De bedoelde personeelsleden worden op een bepaald ogenblik overgeheveld naar de hogeschool en worden ingeschakeld in het personeelsbeleid en de personeelsformatie van de overnemende hogeschool (artikel III.5, van het aanvullingsdecreet). De hogescholen kunnen de expertise van de overgenomen personeelsleden inzetten in de opleidingen « monumenten- en landschapszorg », « stedenbouw » en « stedenbouwkundige en ruimtelijke ordening ». De overgenomen en omgevormde C.V.O.-afdelingen blijven tevens onderworpen aan het systeem van accreditering, zoals daarin is voorzien voor de andere opleidingen van het hoger onderwijs, zij het dat zij het voordeel kunnen genieten van de overgangsmaatregelen zoals vastgesteld in artikel 124, § 9, van het structuurdecreet.

B.7.2.3. Bovendien dient, in navolging van de Vlaamse Regering, te worden vastgesteld dat in de huidige stand van de regelgeving op het vlak van de ruimtelijke ordening en van de milieuwetgeving de opleidingen « monumenten- en landschapszorg », « stedenbouw » en « stedenbouwkundige en ruimtelijke ordening » meer zijn dan de kunst en de leer van het ontwerpen en uitvoeren van gebouwen en kunstwerken.

Voormelde opleidingen vermogen in alle redelijkheid ook het accent te leggen op de veiligheidsaspecten van het bouwwerk, dan wel op de stedenbouwkundige planning en de milieueffecten ervan.

De verscheidenheid van de bedoelde materies en van de beroepsbeoefenaars verantwoordt het mede in aanmerking nemen van de masters in de industriële wetenschappen.

B.7.3. Het tweede middel kan niet worden aangenomen.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 8 maart 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^