Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 maart 2006

Uittreksel uit arrest nr. 18/2006 van 1 februari 2006 Rolnummer 3316 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 3, 5 en 7, § 1, 2°, van het decreet van 27 juni 1985 houdende erkenning en subsidiëring van de privaatrechtel Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2006200848
pub.
27/03/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 18/2006 van 1 februari 2006 Rolnummer 3316 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 3, 5 en 7, § 1, 2°, van het decreet van 27 juni 1985 houdende erkenning en subsidiëring van de privaatrechtelijke Nederlandstalige archief- en documentatiecentra, gesteld door de Raad van State.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 138.686 van 20 december 2004 in zake de v.z.w.

Vrijzinnig Studie-, Archief- en Documentatiecentrum « Karel Cuypers » tegen de Vlaamse Gemeenschap, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 7 januari 2005, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 3, 5 en 7, § 1, 2°, van het decreet van 27 juni 1985 houdende erkenning en subsidiëring van de privaatrechtelijke Nederlandstalige archief- en documentatiecentra, op zich genomen dan wel samengelezen, de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, op zichzelf of samengelezen met artikel 19 van de gecoördineerde Grondwet en de artikelen 9 en 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens, doordat ze a priori de erkenning en elke vorm van subsidiëring onthouden aan een privaatrechtelijk archief- en documentatiecentrum in de Vlaamse Gemeenschap waarvan de activiteit niet gericht is op het patrimonium van één van de in artikel 3 van dat decreet limitatief genoemde ideologisch-filosofische stromingen, met name gericht is op het patrimonium van de vrijzinnige (niet-confessionele) levensbeschouwing, minstens in de mate dat artikel 5 van dat decreet de erkenning van meer dan één archief- en documentatiecentrum per in artikel 3 genoemde ideologisch-filosofische stroming uitsluit en de decreetgever er daarbij van uitgegaan is dat de vrijzinnige (niet-confessionele) levensbeschouwing die in artikel 181, § 2, van de gecoördineerde Grondwet erkend is voldoende aan bod komt via de in artikel 3 van het decreet van 27 juni 1985 genoemde stromingen en de in artikel 7 van hetzelfde decreet met name vermelde archief- en documentatiecentra ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Het decreet van 27 juni 1985 houdende erkenning en subsidiëring van de privaatrechtelijke Nederlandstalige archief- en documentatiecentra, zoals gewijzigd bij artikel 8bis van het decreet van 8 april 1987 (en hierna het decreet van 27 juni 1985 genoemd), heeft tot doel de bewaring en valorisatie van de documentatie van de zogenaamde intermediaire structuren zoals politieke partijen, vakbonden, sociale en culturele verenigingen te bevorderen door het financieel ondersteunen van de documentatiecentra ter zake. De decreetgever oordeelde dat die organisaties « de basiscomponenten van het sociaal leven » zijn geworden, dat hun ontwikkeling « geënt is op de levensbeschouwelijke, sociale en etnisch-culturele problematiek » en dat het grondig bestuderen van die intermediaire structuren noodzakelijk is « om inzicht te verwerven in de historische ontwikkeling van ons land en om de mechanismen te begrijpen die het maatschappelijk leven ook nu nog beheersen [...]. Er moet voor gezorgd worden dat de essentie van hun historische en lopende documentatie wordt bewaard en voor het wetenschappelijk onderzoek toegankelijk wordt gemaakt » (Parl. St., Vlaamse Raad, 1984-1985, nr. 308/1, pp. 1-2).

De decreetgever stelde hierbij vast dat de toestand van de historische documentatie van die intermediaire structuren te wensen overliet. Hij achtte het niet wenselijk de bewaring van de valorisatie van de documentatie van die intermediaire structuren toe te vertrouwen aan openbare archieven omdat « de overdracht van dit materiaal, dat niet zelden van recente datum is, een vertrouwensband vergt tussen bewaargever en bewaarnemer, die meestal ontbreekt ten aanzien van een openbare instelling » en « de behandeling van al die documentatiecategorieën en de dienstverlening die eraan gekoppeld is, [...] een verregaande vertrouwdheid [vereisen] met de geschiedenis en de actuele werking van de intermediaire structuren, die niet kan opgebracht worden door de ambtenaren van het openbaar archief » (ibid., p. 2).

B.1.2. Artikel 2 van het decreet van 27 juni 1985 bepaalt dat de Vlaamse Regering onder de bij dat decreet bepaalde voorwaarden toelagen verleent aan de in artikel 3 bedoelde Nederlandstalige archief- en documentatiecentra. Artikel 3 van het voormelde decreet omschrijft wat onder « archief- en documentatiecentrum » dient te worden begrepen. Artikel 5 van het decreet van 27 juni 1985 stelt dat slechts één archief- en documentatiecentrum per ideologisch-filosofische strekking kan worden erkend. Artikel 4 van hetzelfde decreet somt de erkenningsvoorwaarden op, terwijl de artikelen 6 en 7 de jaarlijkse toelage bepalen. Artikel 8 van voormeld decreet bevat de regels inzake de subsidieaanvraag en uitbetaling van subsidies. Artikel 9 ten slotte richt een Raad van de Archief- en Documentatiecentra op.

B.1.3. Het decreet van 27 juni 1985 is opgeheven bij artikel 26 van het decreet van 19 juli 2002 houdende de privaatrechtelijke culturele archiefwerking.

B.2. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de artikelen 3, 5 en 7, § 1, 2°, van het decreet van 27 juni 1985.

Die bepalingen luiden : «

Art. 3.Onder archief- en documentatiecentrum wordt in het kader van dit decreet verstaan een instelling die tot doel heeft het behoud en de ontsluiting ten behoeve van studie en onderzoek van het patrimonium van de ideologisch-filosofische stromingen in Vlaanderen, met name de katholieke, de socialistische, de liberale en de Vlaams-nationale ». «

Art. 5.Er kan slechts één archief- en documentatiecentrum per ideologisch-filosofische strekking zoals bedoeld in artikel 3, worden erkend ». «

Art. 7.§ 1. Voor de erkende archief- en documentatiecentra omvat de jaarlijkse toelage : 1. een gelijk basisbedrag, dat tenminste omvat : a) het bedrag van de bezoldiging volgens artikel 6, § 2 en § 3 van één personeelslid met beleidsverantwoordelijkheid;b) een vaste basis- en werkingstoelage van 500 000 frank;2. een toelage aan elk van de in artikel 3 bedoelde centra, waarvan het bedrag berekend wordt volgens een verdeelsleutel die voor de periode van 1 januari 1986 tot 31 december 1989 vastgesteld wordt als volgt : - Katholiek Documentatie- en Onderzoekscentrum : 45 ten honderd; - Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging : 30 ten honderd; - Archief-, Documentatie- en Onderzoekscentrum voor het Liberalisme : 12,5 ten honderd; - Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme : 12,5 ten honderd.

Deze verdeelsleutel kan na afloop van elke periode van vijf jaar bij decreet worden herzien na eensluidend advies van de Raad van de Archief- en Documenatiecentra waarvan sprake in artikel 9 ».

B.3. De verwijzende rechter vraagt of voormelde bepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 19 ervan en met de artikelen 9 en 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, schenden « doordat ze a priori de erkenning en elke vorm van subsidiëring onthouden aan een privaatrechtelijk archief- en documentatiecentrum in de Vlaamse Gemeenschap waarvan de activiteit niet gericht is op het patrimonium van één van de in artikel 3 van dat decreet limitatief genoemde ideologisch-filosofische stromingen, met name gericht is op het patrimonium van de vrijzinnige (niet-confessionele) levensbeschouwing, minstens in de mate dat artikel 5 van dat decreet de erkenning van meer dan één archief- en documentatiecentrum per in artikel 3 genoemde ideologisch-filosofische stroming uitsluit en de decreetgever er daarbij van uitgegaan is dat de vrijzinnige (niet-confessionele) levensbeschouwing die in artikel 181, § 2, van de gecoördineerde Grondwet erkend is voldoende aan bod komt via de in artikel 3 van het decreet van 27 juni 1985 genoemde stromingen en de in artikel 7 van hetzelfde decreet met name vermelde archief- en documentatiecentra ».

B.4.1. Uit de parlementaire voorbereiding van het decreet van 27 juni 1985 blijkt dat de decreetgever zich beperkt heeft tot het regelen van de bewaring en de valorisatie van het historische en actuele erfgoed van de vier in de artikel 3 vermelde grote ideologisch-filosofische strekkingen in Vlaanderen : « met name de christelijke, de socialistische, de liberale en de Vlaams-nationale, die als dusdanig vertegenwoordigd zijn in de Raad van de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse Raad. Deze stromingen oefenden op de maatschappelijke ontwikkeling van de 19e en 20e eeuw een belangrijke invloed uit, vanuit hun intermediaire positie tussen burger en overheid, wat thans nog onverminderd geldt. Om het de huidige en toekomstige generaties mogelijk te maken verklaringsgronden te vinden voor de eigen situatie en een verantwoord inzicht te verwerven in de maatschappelijke mechanismen, beschouwt de Vlaamse Gemeenschap het als haar taak voor het behoud van het patrimonium van vermelde ideologisch-filosofische stromingen in een substantiële financiële tegemoetkoming te voorzien.

In het voorbije decennium hebben een aantal wetenschappelijke documentatiecentra de zorg voor een verantwoorde conservering en ontsluiting van de historische en actuele documentatie van de in de Vlaamse Gemeenschap aanwezige grote ideologisch-filosofische stromingen op zich genomen, met name het Katholiek Documentatie- en Onderzoekscentrum (KADOC) te Leuven, het Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging (AMSAB) te Gent, het Archief-, Documentatie- en Onderzoekscentrum van het Liberalisme (Liberaal Archief) te Gent en het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN) te Antwerpen.

De vermelde documentatiecentra bestrijken elk hun werkingsveld voor het gehele Vlaamse grondgebied met als doelstelling niet alleen deze documentatie te bewaren maar ook haar te ontsluiten ten behoeve van studie en onderzoek. Tevens fungeren zij als dienstverlenende centra ten aanzien van hun bewaargevers, de overheid en de media-wereld » (Parl. St., Vlaamse Raad, 1984-1985, nr. 308/1, pp. 3-4).

B.4.2. De in artikel 7 genoemde documentatiecentra bestonden reeds vóór de totstandkoming van het decreet en ontvingen elk jaarlijks via de begroting een subsidie. De decreetgever wenste die subsidie zelf te regelen, hetgeen volgens hem ook vereist was door de cultuurpactwetgeving : « Op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap is nu voor ieder van hen 700 000 frank ingeschreven. Dit bedrag is echter niet voldoende om hun werking te verzekeren. Het moet dus worden verhoogd. Dit voorstel van decreet wenst de bestaande subsidiëring decretaal te regelen, zoals trouwens wordt vereist door de Cultuurpactwetgeving. Er werd onderhandeld tussen de verschillende documentatiecentra en tussen de overeenstemmende politieke partijen. Met de aldus bereikte overeenkomst stemde de Vlaamse Executieve blijkbaar in. Vanaf 1 januari 1986 zullen er in de begroting van de Vlaamse Gemeenschap bijkomende middelen ter beschikking worden gesteld » (Parl. St., Vlaamse Raad, 1984-1985, nr. 308/2, p. 2).

B.4.3. Op de kritiek in de plenaire vergadering op de bovenstaande beperkende wijze van erkenning en subsidiëring tot de vier in artikel 3 opgesomde centra werd geantwoord dat : « [...] het hier [gaat] om de uitvoering van het Cultuurpact dat zegt dat, wanneer bepaalde initiatieven in de cultuursector gesubsidieerd worden, de regeling daarvoor moet worden vastgelegd bij decreet, anders moet de subsidiëring nominatim in de begroting worden opgenomen. De vier geciteerde archieven werden tot hiertoe in onze begroting betoelaagd [...]. Het gaat hierbij om vier archieven die nauw aansluiten bij de grote strekkingen in ons politiek, sociaal en cultureel leven. Indien men mij zou zeggen dat een bepaald archief vergeten werd, wil ik dat rustig in overweging nemen, maar ik zie niet in welk archief wij zouden kunnen hebben vergeten. Misschien is er wel een archief dat wij zijn vergeten, met name dat van de vrijzinnigheid.

Mogelijk is dat een archief dat inderdaad 150 jaar of meer teruggaat en dat wij uit het oog zijn verloren. Voor het overige zie ik geen enkel archief dat wij zouden vergeten zijn. Alles wordt hier openlijk in een decreet ingeschreven en naar voren gebracht. Indien er in de toekomst andere archieven van eenzelfde draagwijdte zouden zijn die in dezelfde situatie verkeren en betoelaging nodig hebben, zal deze Raad zich daar ongetwijfeld ook over buigen en zeker niet zo onredelijk zijn die archieven in de kou te laten staan » (Hand., Vlaamse Raad, 24 juni 1985, nr. 34, pp. 1132-1133).

B.4.4. Volgens de Vlaamse Regering blijkt uit hetgeen voorafgaat dat de decreetgever van oordeel was dat de vrijzinnige levensbeschouwing voldoende aan bod kwam in de erkenning van de documentatiecentra van de in artikel 3 genoemde ideologisch-filosofische stromingen die als zodanig in het Parlement vertegenwoordigd waren. De georganiseerde vrijzinnigheid kan volgens haar niet worden beschouwd als een politieke stroming.

B.5. Het staat aan de decreetgever om te oordelen of en onder welke voorwaarden hij bepaalde initiatieven of instellingen met overheidsmiddelen wil subsidiëren. Het komt niet aan het Hof toe het oordeel van de decreetgever te bekritiseren voor zover het niet strijdig is met het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.

B.6.1. Bij zijn beslissing om te kiezen welke stromingen de ontwikkeling van de maatschappij sinds de XIXe eeuw hebben beïnvloed, heeft de decreetgever gebruik gemaakt van een criterium dat, inzake archiefbewaring, pertinent is. Hij heeft dat criterium op redelijke wijze toegepast door de vier in het decreet van 27 juni 1985 vermelde filosofische strekkingen aan te wijzen. Er zou hem niet kunnen worden verweten, onder voorbehoud van het bezwaar dat hierna zal worden onderzocht, dat hij geen andere filosofische strekkingen heeft gekozen die, ongeacht hun huidige belang, niet hetzelfde historische belang vertonen.

B.6.2. In de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht na te gaan of de decreetgever, door na te laten de bewaring van het « patrimonium van de vrijzinnige (niet-confessionele) levensbeschouwing » te subsidiëren, het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie heeft geschonden.

B.6.3. De decreetgever heeft zich willen laten leiden door de bepalingen van het decreet van 28 januari 1974, dat de bewoordingen overneemt van de wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt. Volgens artikel 3, § 2, van dat decreet steunt « het begrip filosofische en ideologische strekking [...] op een levensbeschouwelijke opvatting of op een maatschappijvisie » en steunt « de vertegenwoordiging van de strekkingen [...] op hun aanwezigheid in de vertegenwoordigende vergadering van de overeenstemmende overheid ».

De vier aangewezen strekkingen zouden overeenstemmen met de vier belangrijkste partijen die in de Vlaamse Raad waren vertegenwoordigd en die de meest geschikte « intermediaire structuren » zouden zijn teneinde de historische documentatie te bewaren om « de mechanismen te begrijpen die het maatschappelijk leven ook nu nog beheersen ».

B.6.4. Door te beslissen de « katholieke stroming » en de « Vlaams-nationale stroming » te subsidiëren, heeft de decreetgever echter filosofische strekkingen - en twee documentatiecentra - gekozen die niet overeenstemmen met stromingen die als dusdanig in het Vlaams Parlement zijn vertegenwoordigd. Het is niet redelijk verantwoord geen rekening te houden met de « vrijzinnige strekking » om reden dat die voldoende aanwezig zou zijn binnen de socialistische en de liberale stromingen, aangezien de decreetgever strekkingen heeft gekozen die als dusdanig zelf aanwezig zijn binnen meerdere politieke stromingen, zonder dat die politieke stromingen kunnen worden beschouwd als de bewaarders van de archieven van de strekkingen.

B.6.5. Door niet eveneens een archiefcentrum te kiezen dat onder de « vrijzinnige strekking » valt, hoewel dat in de debatten die het in het geding zijnde decreet zijn voorafgegaan, is voorgesteld als « een archief dat [...] 150 jaar of meer teruggaat en dat wij uit het oog zijn verloren » (Hand., Vlaamse Raad, 24 juni 1985, nr. 34, pp. 14132-14133), zonder dat die vergetelheid op relevante wijze is uitgelegd, heeft de decreetgever een ideologische en filosofische strekking die zich, ten aanzien van de doelstellingen van het decreet, bevindt in dezelfde situatie als de andere daarin vermelde strekkingen, zonder redelijke verantwoording verschillend behandeld.

B.7. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 3, 5 en 7, § 1, 2°, van het decreet van 27 juni 1985 houdende erkenning en subsidiëring van de privaatrechtelijke Nederlandstalige archief- en documentatiecentra schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij elk privaatrechtelijk archief- en documentatiecentrum in de Vlaamse Gemeenschap waarvan de activiteit is gericht op het patrimonium van « de vrijzinnige (niet-confessionele) levensbeschouwing », uitsluiten van het toepassingsgebied van het decreet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 1 februari 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^