gepubliceerd op 24 februari 2006
Uittreksel uit arrest nr. 8/2006 van 18 januari 2006 Rolnummer 3748 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 15, vijfde lid, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving, gesteld door het Hof van Beroep te Luik. Het samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. (...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 8/2006 van 18 januari 2006 Rolnummer 3748 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 15, vijfde lid, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 27 juni 2005 in zake het openbaar ministerie tegen S. Smits, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 11 juli 2005, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 15, vijfde lid, van de wet van 30 juli 1979 [betreffende de radioberichtgeving], in zoverre het bepaalt dat artikel 8, § 1, van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie niet van toepassing is op de verbeurdverklaring van zendtoestellen, van zend-ontvangtoestellen of van ontvangtoestellen voor radioverbinding alsook van enig toebehoren dat speciaal voor de werking ervan bestemd is, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het een discriminerend verschil in behandeling invoert tussen de personen die worden vervolgd wegens overtredingen van de wetten en verordeningen inzake radioberichtgeving, en diegenen die worden vervolgd wegens andere overtredingen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 15 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving, thans opgeheven bij de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, waarvan het vijfde lid het voorwerp uitmaakt van de prejudiciële vraag, bepaalde : « Inbreuk op de artikelen 3 en 4 van deze wet en van de ter uitvoering van artikel 13 genomen besluiten wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met geldboete van tweehonderd tot tweeduizend frank of met één van die straffen alleen.
Inbreuk op artikel 5 van deze wet wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot één jaar en met geldboete van tienduizend tot honderdduizend frank of met één van die straffen alleen.
Overtreding van de artikelen 6, 7, 8, 9 en 9bis van deze wet en van de ter uitvoering van de artikelen 7, 8, 9 en 10 genomen besluiten wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met geldboete van honderd tot duizend frank of met één van die straffen alleen.
De verbeurdverklaring van zendtoestellen, van zend-ontvangtoestellen of van ontvangtoestellen voor radioverbinding en van de in artikel 9bis van deze wet bedoelde toestellen, alsook van enig toebehoren dat speciaal voor de werking ervan bestemd is, wordt altijd uitgesproken.
Artikel 8, § 1 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie is niet van toepassing op deze verbeurdverklaring.
De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en van artikel 85 zijn van toepassing op de overtredingen van deze wet en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten ».
B.2. Artikel 8 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie bepaalt : « § 1. Indien de veroordeelde nog niet veroordeeld is geweest tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden, kunnen de vonnisgerechten, wanneer zij tot een werkstraf of een of meer straffen van niet meer dan vijf jaar veroordelen, bij een met redenen omklede beslissing gelasten dat de tenuitvoerlegging hetzij van het vonnis of het arrest, hetzij van de hoofdstraffen of vervangende straffen dan wel van een gedeelte ervan, wordt uitgesteld.
De beslissing waarbij het uitstel en, in voorkomend geval, de probatie wordt toegestaan of geweigerd, moet met redenen omkleed zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 van het Wetboek van Strafvordering.
Nochtans, wanneer artikel 65, tweede lid, van het Strafwetboek wordt toegepast, vormen de vroegere straffen uitgesproken voor feiten die voortvloeien uit hetzelfde misdadige opzet, geen beletsel voor het toekennen van een uitstel.
De duur van het uitstel mag niet minder dan een jaar en niet meer dan vijf jaar bedragen, met ingang van de datum van het vonnis of het arrest.
De duur van het uitstel mag echter niet meer dan drie jaar bedragen voor de geldstraffen, de werkstraffen en de gevangenisstraffen die zes maanden niet te boven gaan. § 2. Dezelfde gerechten, kunnen, onder de voorwaarden bepaald in § 1 van dit artikel, probatieuitstel gelasten, mits de veroordeelde zich verbindt tot naleving van de probatievoorwaarden die het gerecht bepaalt. § 3. Wanneer de rechter de geldboete uitsluit van het uitstel dat hij voor de vervangende gevangenisstraf verleent, kan deze niet meer uitgevoerd worden wanneer de geldboete ophoudt invorderbaar te zijn ».
B.3. Artikel 15, vijfde lid, van de wet van 30 juli 1979 roept een verschil in behandeling in het leven tussen de overtreders ten aanzien van wie een verbeurdverklaring wordt uitgesproken krachtens artikel 15, vierde lid, van dezelfde wet en de rechtzoekenden op wie artikel 8, § 1, van de voormelde wet van 29 juni 1964 wordt toegepast : terwijl de laatstgenoemden een uitstel van de strafuitvoering kunnen genieten, kunnen eerstgenoemden dat niet.
B.4. Met de aanneming van de wet van 30 juli 1979 wilde de wetgever een wetgeving die dateert van 1930 aanpassen aan de vooruitgang van de techniek. Hij heeft vastgesteld dat sluikzenders de ontvangst van radioprogramma's en de werking van elektrische of elektronische toestellen verstoorden; hij heeft geoordeeld dat de erin beoogde reglementering van de handel in dergelijke apparaten noodzakelijk was om te verhinderen dat door middel van radioberichtgeving misdrijven of inbreuken op de privacy of de openbare orde worden gepleegd en dat dergelijke misbruiken des te gevaarlijker waren daar ze uiterst moeilijk kunnen worden opgespoord wanneer ze vanuit mobiele plaatsen worden gepleegd (Parl. St., Kamer, 1979, nr. 201/1, pp. 1 en 2; nr. 201/3, p. 2; nr. 184/1, p. 2).
B.5. De bijzondere verbeurdverklaring vormt doorgaans in het gemeen strafrecht een bijkomende straf die gepaard kan gaan met uitstel.
Het feit dat, in de specifieke aangelegenheid van radioberichtgeving en wat betreft de overtredingen bedoeld in artikel 15 van de wet van 30 juli 1979, de wetgever is afgeweken van het gemeen strafrecht is niet discriminerend op zich.
B.6. Het Hof moet onderzoeken of die afwijking van het gemeen recht geen onverantwoord verschil in behandeling in het leven roept tussen de in B.3 beschreven categorieën van personen.
B.7. De wetgever heeft meermaals geopteerd voor de individualisering van straffen, door de rechter de keuze te laten wat de strengheid van de straf betreft, door het hem mogelijk te maken rekening te houden met verzachtende omstandigheden en door hem toe te staan maatregelen tot uitstel en tot opschorting van de uitspraak toe te kennen. De bedoeling bestaat erin de rechter de mogelijkheid te verschaffen de dader van een misdrijf op proef te stellen gedurende een bepaalde periode, na afloop waarvan, indien zijn gedrag bevredigend is, geen veroordeling wordt uitgesproken, noch een gevangenisstraf wordt opgelegd (Hand., Senaat, 1963-1964, nr. 5, zitting van 26 november 1963, p. 80). In die maatregelen werd voorzien om de onterende gevolgen die aan een strafrechtelijke veroordeling kleven, weg te werken of af te zwakken. Onder voorbehoud dat hij geen maatregel mag nemen die kennelijk onredelijk is, vermag de democratisch verkozen wetgever nochtans het repressieve beleid zelf vast te stellen en op dat punt de beoordelingsvrijheid van de rechter uit te sluiten.
B.8. De verbeurdverklaring van de toestellen bedoeld in artikel 15, vierde lid, van de wet van 30 juli 1979 beantwoordt aan de door de wetgever nagestreefde doelstellingen die zijn beschreven in B.4. Hij vermag, zonder het gelijkheidsbeginsel te schenden, te oordelen dat de maatregel van uitstel niet toepasselijk is op de verbeurdverklaring van de in die bepaling beoogde toestellen voor radioberichtgeving. Die verbeurdverklaring heeft overigens, rekening houdend met het doel ervan, niet het onterende karakter dat aan de strafrechtelijke veroordelingen sensu stricto kleeft en is niet van die aard dat zij de reïntegratie in het gedrang brengt van diegene aan wie zij worden opgelegd.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 15, vijfde lid, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de radioberichtgeving schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 18 januari 2006.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.