gepubliceerd op 20 januari 2006
Uittreksel uit arrest nr. 171/2005 van 23 november 2005 Rolnummer 3472 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik. Het Arbitragehof, samenges wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 171/2005 van 23 november 2005 Rolnummer 3472 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 28 januari 2005 in zake B. Kals tegen S. Kals en V. Henkinet, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 2 februari 2005, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Bestaat er een discriminatie, en daardoor een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, tussen de meerderjarige kinderen wier afstamming van vaderszijde komt vast te staan na de afstamming van moederszijde (door erkenning van of door onderzoek naar vaderschap) en de meerderjarige kinderen die het vaderschap van hun vader betwisten, in zoverre eerstgenoemden de familienaam kunnen behouden die zij steeds hebben gedragen, terwijl laatstgenoemden dat niet kunnen (artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek) ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Volgens de verwijzende rechter zou artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek een verschil in behandeling teweegbrengen tussen, enerzijds, de meerderjarige kinderen wier afstamming van vaderszijde vast komt te staan na de afstamming van moederszijde en die in beginsel hun oorspronkelijke familienaam behouden en, anderzijds, de meerderjarige kinderen die met succes het vaderschap van hun vader betwisten en die zijn naam niet kunnen behouden.
B.2. Artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : « § 1. Het kind wiens afstamming alleen van vaderszijde vaststaat of wiens afstamming van vaderszijde en van moederszijde tegelijkertijd komen vast te staan, draagt de naam van zijn vader, behalve wanneer de vader gehuwd is en een kind erkent dat tijdens het huwelijk bij een andere vrouw dan zijn echtgenote is verwekt. § 2. Het kind wiens afstamming alleen van moederszijde vaststaat, draagt de naam van zijn moeder. § 3. Indien de afstamming van vaderszijde komt vast te staan na de afstamming van moederszijde, blijft de naam van het kind onveranderd.
Evenwel kunnen de ouders samen of een van hen, indien de andere overleden is, in een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte verklaren dat het kind de naam van zijn vader zal dragen.
Bij vooroverlijden van de vader of gedurende zijn huwelijk kan die akte niet worden opgemaakt zonder de instemming van de echtgenote met wie hij gehuwd was op het ogenblik van de vaststelling van de afstamming.
Die verklaring moet worden gedaan binnen een jaar te rekenen van de dag waarop de personen die de verklaring doen, de vaststelling van de afstamming hebben vernomen en vóór de meerderjarigheid of de ontvoogding van het kind.
Van de verklaring wordt melding gemaakt op de kant van de akte van geboorte en van de andere akten betreffende het kind ».
B.3. In tegenstelling tot wat de Ministerraad beweert, vormen de in het geding zijnde categorieën van personen vergelijkbare categorieën, in zoverre het in beide gevallen gaat om het behoud van de familienaam van een meerderjarig kind van wie de burgerlijke staat wordt gewijzigd.
B.4.1. De toekenning van een familienaam berust in hoofdzaak op overwegingen van sociaal nut. In tegenstelling tot de toekenning van de voornaam wordt zij door de wet bepaald. Die wet strekt ertoe, enerzijds, de familienaam op een eenvoudige en eenvormige wijze te bepalen en, anderzijds, aan die familienaam een zekere onveranderlijkheid te geven.
B.4.2. Artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek stelt op algemene wijze de regels van de naamgeving als gevolg van de afstamming vast.
Paragraaf 2 van die bepaling heeft tot gevolg dat het meerderjarige kind dat met succes het vaderschap heeft betwist, zijn oorspronkelijke familienaam verliest ten voordele van de naam van zijn moeder.
B.5. Die verplichting tot naamsverandering is een inmenging in de uitoefening van het recht van de betrokkene op de eerbiediging van zijn privé-leven (Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 25 november 1994, Stjerna t. Finland ).
Het Hof dient derhalve te onderzoeken of de in het geding zijnde maatregel geen onevenredige aantasting inhoudt van het recht op de eerbiediging van het privé-leven van de meerderjarige kinderen en, meer bepaald, op de sociale waarborg die wordt geboden door de onveranderlijkheid van hun familienaam wanneer hun burgerlijke staat wordt gewijzigd.
B.6.1. De omstandigheid dat de verandering van familienaam voortvloeit uit de procedure tot betwisting van vaderschap ingeleid door het meerderjarige kind zelf, speelt geen rol. De betwisting van vaderschap kan immers door andere motieven zijn ingegeven en heeft andere gevolgen dan een dergelijke naamsverandering.
B.6.2. Bovendien is de mogelijkheid die bij de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen aan dat meerderjarige kind wordt gelaten om bij de bevoegde overheid de wijziging van zijn naam te vragen teneinde opnieuw zijn oorspronkelijke familienaam te kunnen dragen, niet van die aard dat zij het aangevoerde verschil in behandeling redelijkerwijze kan verantwoorden, aangezien die mogelijkheid per definitie hypothetisch blijft.
B.7. Het is bijgevolg niet verantwoord dat artikel 335, § 2, van het Burgerlijk Wetboek aan het meerderjarig kind dat met succes het vaderschap heeft betwist, zonder meer verbiedt zijn oorspronkelijke naam te behouden.
B.8. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre het van toepassing is op de meerderjarige kinderen die met succes het vaderschap hebben betwist, schendt artikel 335, § 2, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 november 2005.
De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. M. Melchior.