Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 januari 2006

Uittreksel uit arrest nr. 201/2005 van 21 december 2005 Rolnummer 3247 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 189 van de programmawet van 9 juli 2004, ingesteld door het Nationaal V(...) Het Arbitragehof, Samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henn(...)

bron
arbitragehof
numac
2005203454
pub.
11/01/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 201/2005 van 21 december 2005 Rolnummer 3247 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 189 (met betrekking tot de gezondheidszorgberoepen) van de programmawet van 9 juli 2004, ingesteld door het Nationaal Verbond van Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen en Vroedvrouwen.

Het Arbitragehof, Samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 december 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 23 december 2004, heeft het Nationaal Verbond van Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen en Vroedvrouwen, met zetel te 1030 Brussel, Vergoteplein 43, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 189 (met betrekking tot de gezondheidszorgberoepen) van de programmawet van 9 juli 2004 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 juli 2004, tweede editie). (...) II. In rechte (...) B.1. Het Nationaal Verbond van Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen en Vroedvrouwen (N.V.K.V.V.), een beroepsvereniging opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk, vordert de vernietiging van artikel 189 van de programmawet van 9 juli 2004 wegens schending van de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet.

De bestreden bepaling luidt : « Artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen [lees : gezondheidszorgberoepen], gewijzigd bij de wetten van 20 december 1974 en 19 december 1990, wordt aangevuld met het volgende lid : ' De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de Koninklijke Academiën voor Geneeskunde, de lijst van activiteiten vaststellen die tot het dagelijkse leven behoren en die niet tot de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de kinesitherapie of een paramedisch beroep behoren. Hij kan daarenboven de voorwaarden vaststellen waaraan deze activiteiten moeten beantwoorden om als dusdanig te worden beschouwd; ' ».

Ten aanzien van de exceptie van niet-ontvankelijkheid B.2. Volgens de verzoekende partij, een erkende beroepsvereniging, doet zij van het vereiste belang blijken, aangezien de bestreden bepaling de situatie van haar leden, verpleegkundigen, rechtstreeks en ongunstig kan raken en zulks om twee redenen : enerzijds, ondermijnt de bestreden bepaling de wettelijke bescherming van het beroep van verpleegkundige en, anderzijds, kan ten gevolge van die bepaling de wettelijk vastgestelde adviesregeling in het kader van de Nationale Raad voor verpleegkunde en van de Technische Commissie voor verpleegkunde worden omzeild.

De verzoekende partij is van oordeel dat de bestreden bepaling de wettelijke grondslag vormt voor de Koning om de door Hem aan te wijzen handelingen uit de gezondheidszorg te halen, terwijl het nochtans activiteiten betreft die « tot het dagelijkse leven behoren » en die zonder de bestreden bepaling uitsluitend door beoefenaars van een gezondheidszorgberoep, te dezen verpleegkundigen, mogen worden verricht.

B.3. De Ministerraad betoogt dat het beroep niet ontvankelijk is wegens ontstentenis van het vereiste belang van de verzoekende partij.

De Ministerraad wijst erop dat de bestreden bepaling niets uit te staan heeft met de bescherming van het beroep van verpleegkundige, maar enkel betrekking heeft op de delegatiebevoegdheid van artsen.

Volgens hem vloeit uit de bestreden bepaling niet voort dat de adviesverlening door de Nationale Raad voor verpleegkunde en de Technische Commissie voor verpleegkunde wordt omzeild.

De Ministerraad is van mening dat de zienswijze van de verzoekende partij louter hypothetisch is, aangezien haar argumentatie op een nog niet genomen uitvoeringsbesluit van de bestreden bepaling is gesteund.

De inhoud van dat besluit is evenwel geenszins nu reeds bepaald, noch bepaalbaar op basis van de tekst van de bestreden bepaling. Indien later zou blijken dat de Koning bij het nemen van het desbetreffende uitvoeringsbesluit, ongrondwettige maatregelen zou hebben genomen of bepaalde adviezen niet zou hebben ingewonnen, kan de verzoekende partij zich in voorkomend geval tot de bevoegde instanties wenden. De Ministerraad besluit dat het belang van de verzoekende partij louter potentieel en niet rechtstreeks is.

B.4.1. Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk zich op een collectief belang beroept, is vereist dat haar maatschappelijk doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat het collectief belang niet tot de individuele belangen van haar leden is beperkt; dat het maatschappelijk doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat dit maatschappelijk doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.

B.4.2. Het maatschappelijk doel van de verzoekende partij wordt in artikel 3, § 1, van haar statuten als volgt omschreven : « De vereniging heeft tot doel alle belangen van verpleegkundigen en vroedvrouwen te behartigen, zowel op professioneel, sociaal, juridisch, moreel-godsdienstig, materieel en cultureel vlak. Zij mag alle activiteiten ondernemen die dit doel bevorderen [...] ».

B.4.3. Met de bestreden bepaling machtigt de wetgever de Koning de lijst van activiteiten vast te stellen die tot het dagelijkse leven behoren en die niet tot de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de kinesitherapie of een paramedisch beroep behoren.

Het staat niet aan het Hof de wijze te vermoeden waarop de in de bestreden bepaling vervatte machtiging in werking zal worden gesteld.

Indien de wetgever een machtiging verleent, dient ervan te worden uitgegaan dat hij de gemachtigde enkel de bevoegdheid wil verlenen om die machtiging aan te wenden op een wijze die bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet.

Het staat aan de administratieve en aan de justitiële rechter toezicht uit te oefenen op de mate waarin de gemachtigde de hem toegekende machtiging te buiten zou zijn gegaan, onder meer door zonder redelijke verantwoording toe te staan dat zorgkundigen bepaalde verpleegkundige activiteiten zouden kunnen uitoefenen, inzonderheid rekening houdend met hun opleidingsniveau.

B.4.4. Bij de beoordeling van de elementen die de verzoekende partij aanbrengt om haar belang te staven, dient in aanmerking te worden genomen dat de bestreden bepaling : - hoofdstuk Iter « De uitoefening van de verpleegkunde » van het voormelde koninklijk besluit nr. 78 niet wijzigt. In dat hoofdstuk zijn onder meer artikel 21quater, § 1, en artikel 21quinquies, § 1, opgenomen; de wettelijke bescherming van het beroep van verpleegkundige is inzonderheid in die bepalingen neergelegd; - uitdrukkelijk de handelingen die tot de uitoefening van onder meer de verpleegkunde behoren uitsluit van de op te stellen lijst van activiteiten die tot het dagelijkse leven behoren; - geenszins uitsluit dat het te nemen uitvoeringsbesluit in voorkomend geval aan de wettelijk vastgestelde adviesorganen, zoals de Nationale Raad voor verpleegkunde of de Technische Commissie voor verpleegkunde, zou worden voorgelegd.

B.4.5. Nu ook de Ministerraad aanneemt dat het verplicht overleg met de Koninklijke Academiën voor Geneeskunde een vorm van overleg inhoudt die bovenop de in het koninklijk besluit nr. 78 voorgeschreven procedures komt, kan op dat punt het aanvoeren van artikel 23 van de Grondwet geen aanleiding geven tot het ten aanzien van de verzoekende partij vereiste belang.

B.5. Uit wat voorafgaat volgt dat het belang van de verzoekende partij bij de vernietiging van de bestreden bepaling te hypothetisch en te onrechtstreeks is om in aanmerking te kunnen worden genomen.

Enkel uit het koninklijk besluit dat op grond van de bestreden bepaling zal worden genomen, zal in voorkomend geval kunnen blijken dat het maatschappelijk doel van de verzoekende partij wordt geraakt.

Nu reeds het belang van de verzoekende partij bij de vernietiging van de bestreden bepaling erkennen, zou inhouden dat het Hof vooruitloopt op de wijze waarop de Koning de Hem verleende machtiging in werking zal stellen.

B.6. De exceptie van niet-ontvankelijkheid is gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 december 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, A. Arts.

^