Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 02 september 2005

Uittreksel uit arrest nr. 136/2005 van 19 juli 2005 Rolnummer 3199 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 105 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, gesteld door de Rechtbank van eerste a Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2005202262
pub.
02/09/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 136/2005 van 19 juli 2005 Rolnummer 3199 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 105 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 9 december 2004 in zake G. Vanderauwera tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 15 december 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 105 van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen [lees : Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen] de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet doordat het enkel voorziet in de mogelijkheid van een ontheffing van de belasting op de inverkeerstelling van met name de voertuigen bedoeld in artikel 94, 1°, van hetzelfde Wetboek wanneer die voertuigen binnen zes maanden na inschrijving worden overgebracht naar een andere lidstaat van de Europese Economische Gemeenschap, waardoor de mogelijkheid van een ontheffing van de voormelde belasting uitgesloten is voor de gevallen waarin die voertuigen, binnen zes maanden na inschrijving, niet meer op naam van dezelfde persoon zouden zijn ingeschreven ten gevolge van de overbrenging ervan binnen de grenzen van het Rijk of naar een andere Staat die geen lidstaat is van de Europese Economische Gemeenschap, en meer bepaald wanneer de doorhaling van de inschrijving het gevolg zou zijn van de (definitieve of relatief lange) buitengebruikstelling ervan die te wijten is aan een gebeurtenis die onafhankelijk is van de wil van die persoon ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 105 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen bepaalt : « Ontheffing van belasting wordt verleend voor de in artikel 94, 1°, 2° en 3°, vermelde voertuigen, luchtvaartuigen en boten die binnen zes maanden na inschrijving overeenkomstig artikel 99, §§ 1 en 2, of na uitreiking van een vlaggenbrief overeenkomstig artikel 99, § 3, worden overgebracht naar een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap en er onder een definitieve regeling worden ingeschreven of van een vlaggenbrief voorzien. De Koning regelt de uitvoering van dit artikel ».

Artikel 94, 1°, van hetzelfde Wetboek vestigt een met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belasting op met name personenauto's, auto's voor dubbel gebruik, minibussen en motorfietsen, voor zover zij van een nummerplaat voorzien zijn of moeten zijn. Het feit dat aanleiding geeft tot de belasting is de inverkeerstelling van het betrokken voertuig op de openbare weg.

Artikel 99 van hetzelfde Wetboek stelt een vermoeden in dat het voertuig op de openbare weg in gebruik is genomen, wanneer het in het repertorium van de Dienst van het Wegverkeer ingeschreven is of moet zijn. Het Hof wordt niet ondervraagd over de grondwettigheid van die bepaling. Het dient dus zijn toetsing te beperken tot het in de prejudiciële vraag vermelde artikel 105.

B.2. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof over de bestaanbaarheid van het voormelde artikel 105 met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in zoverre het de mogelijkheden van ontheffing van de belasting op de inverkeerstelling beperkt tot het geval waarin het voertuig wordt overgebracht naar een andere lidstaat van de Europese Economische Gemeenschap en bijgevolg de ontheffing van de belasting uitsluit in andere gevallen waarin het voertuig binnen zes maanden na de inschrijving ervan niet meer op naam van de belastingschuldige zou zijn ingeschreven.

B.3.1. De belasting op de inverkeerstelling is een eenmalige belasting, die geïnd wordt naar aanleiding van een alleenstaand feit, namelijk de inverkeerstelling van een voertuig. Zij treft niet het gebruik van een voertuig in de tijd, maar wel het enige feit van de inverkeerstelling ervan. Het is derhalve verantwoord dat zij door de Staat verworven blijft, ongeacht de duur van de inschrijving en ongeacht de latere gebeurtenissen met betrekking tot het voertuig.

B.3.2. Tijdens de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling werd opgemerkt dat de invoering van de belasting op de inverkeerstelling kon leiden tot een aanzienlijke vermindering van de uitvoer van voertuigen, wat nadelige gevolgen zou hebben voor de Belgische ondernemingen (Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 329-2, p. 8).Om dat gevolg te voorkomen, heeft de wetgever voorzien in de ontheffing van de belasting betaald voor de voertuigen die naar een andere lidstaat van de Europese Economische Gemeenschap worden overgebracht, « op voorwaarde dat [zij] aldaar onder een definitieve regeling [worden] geregistreerd » (ibid., p. 48).

B.3.3. De wetgever vermocht rekening te houden met de vereiste om in België een voertuig in te schrijven dat voor de uitvoer naar een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap is bestemd en, gelet op het beginsel van het vrije verkeer van goederen, te oordelen dat de voorwaarde dat het voertuig in het land van bestemming wordt ingeschreven, een ontheffing van de geïnde belasting verantwoordde teneinde die vorm van economische activiteit niet te bestraffen. Het criterium van onderscheid is objectief en relevant.

B.3.4. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat de wetgever, door te voorzien in mogelijkheden van ontheffing van de belasting op de inverkeerstelling van een voertuig wanneer dat voertuig wordt overgebracht naar een andere lidstaat van de Europese Economische Gemeenschap waar het opnieuw zal worden ingeschreven, de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet niet heeft geschonden.

B.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 105 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen schendt de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 juli 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^