Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 04 juli 2005

Uittreksel uit arrest nr. 111/2005 van 22 juni 2005 Rolnummer 3080 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 mei 2004 betreffende de personeelsleden die een bevorderings- of een selectieambt tijd Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts(...)

bron
arbitragehof
numac
2005201732
pub.
04/07/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 111/2005 van 22 juni 2005 Rolnummer 3080 In zake : het beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 mei 2004 betreffende de personeelsleden die een bevorderings- of een selectieambt tijdelijk uitoefenen zonder onderbreking sedert 1 januari 2004 in het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap, ingesteld door M. Frelon.

Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, voorzitter A. Arts en de rechters M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 13 september 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 15 september 2004, heeft M. Frelon, wonende te 7040 Asquillies, Route Provinciale 37, beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 mei 2004 betreffende de personeelsleden die een bevorderings- of een selectieambt tijdelijk uitoefenen zonder onderbreking sedert 1 januari 2004 in het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 15 juni 2004).

De vordering tot schorsing van hetzelfde decreet, ingesteld door dezelfde verzoekende partij, is verworpen bij het arrest nr. 187/2004 van 16 november 2004, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 januari 2005. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de draagwijdte van het beroep B.1.1. De verzoekende partij vordert de vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 mei 2004 betreffende de personeelsleden die een bevorderings- of een selectieambt tijdelijk uitoefenen zonder onderbreking sedert 1 januari 2004 in het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap. In zoverre de middelen die zij aanvoert enkel tegen artikel 1 van dat decreet zijn gericht, beperkt het Hof het onderzoek van de grondwettigheid tot dat deel van het decreet. De vraag of, in geval van vernietiging, deze beperkt zou kunnen blijven tot de woorden « sinds 1 januari 2004 », zoals de Franse Gemeenschapsregering vraagt, is gebonden aan het onderzoek ten gronde.

B.1.2. Artikel 1 van dat decreet bepaalt : « In afwijking van de artikelen 92, 93, 94, 96, 97, 98, 99, 106, 107, 107bis en 112 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, kan de Regering van de Franse Gemeenschap uiterlijk op 1 september 2004 personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap benoemen, die tijdelijk worden aangewezen in een vacante betrekking in een bevorderingsambt voor zover ze het bedoelde bevorderingsambt ononderbroken sinds 1 januari 2004 hebben uitgeoefend ».

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partij B.2.1. De Franse Gemeenschapsregering betwist het belang van de verzoekende partij om in rechte te treden omdat die, door het verlof wegens opdracht dat haar op 1 juni 2003 is gegeven, te aanvaarden, zelf een einde zou hebben gemaakt aan haar tijdelijk ambt van directrice. Toen dat verlof op 31 mei 2004 ten einde liep, zou zij dus geen andere keuze hebben gehad dan opnieuw het ambt van lerares op te nemen waarin zij vast was benoemd. Zij zou derhalve geen belang hebben bij de vernietiging van een bepaling die, tijdelijk, de benoeming in een vacante betrekking in een bevorderingsambt regelt. De verzoekende partij erkent dat, volgens het decreet van 24 juni 1996 houdende regeling van de opdrachten, verloven wegens opdracht en terbeschikkingstelling wegens opdracht in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, een verlof wegens opdracht enkel kan worden gegeven aan vast benoemde of aangeworven personeelsleden en dat zij dus in haar hoedanigheid van lerares dat verlof heeft gekregen. Zij is evenwel van mening dat uit het decreet niet zou kunnen worden afgeleid dat het zou inhouden af te zien van de mogelijkheid zich te beroepen op een ander tijdelijk uitgeoefend ambt.

B.2.2. Artikel 1 van het voormelde decreet van 24 juni 1996 bepaalt : « Dit decreet geldt voor de vastbenoemde of geworven personeelsleden, in actieve dienst of ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, bedoeld in de wetten van 22 juni 1964 betreffende het statuut van het personeel van het rijksonderwijs, 1 april 1960 betreffende de PMS-centra, 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving en 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs ».

Artikel 2, eerste lid, van hetzelfde decreet bepaalt : « De Regering kan de in art. 1 bedoelde personeelsleden een opdracht verlenen waarvan ze duur en aard bepaalt [...] ».

B.3. Het Hof hoeft zich niet uit te spreken over de voorwaarden waaronder het verlof wegens opdracht aan de verzoekende partij door de Franse Gemeenschapsregering is gegeven, noch over de vraag of dat verlof een einde heeft gemaakt aan haar tijdelijk ambt van directrice.

Het volstaat vast te stellen dat de verzoekende partij in het verleden tijdelijk een bevorderingsambt heeft uitgeoefend, en dat zij het voordeel van het aangevochten decreet niet kan genieten omdat zij dat ambt niet zonder onderbreking sinds 1 januari 2004 heeft uitgeoefend.

B.4. De exceptie van onontvankelijkheid wordt verworpen.

Ten gronde B.5. De verzoekende partij klaagt aan dat het aangevochten artikel 1 van het voormelde decreet van 19 mei 2004 een onderscheid maakt, onder de personeelsleden die tijdelijk zijn aangewezen in een vacante betrekking van een bevorderingsambt, tussen degenen die dat bevorderingsambt zonder onderbreking sinds 1 januari 2004 uitoefenen en de anderen. Die bepaling zou volgens haar de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet schenden omdat er te dezen geen enkel wettig motief zou zijn om dat onderscheid te maken en omdat niet kan worden verantwoord dat de toegang tot een vaste benoeming in een bevorderingsambt zou worden verleend aan personen die niet geslaagd zijn voor een proef voor toegang tot een bevorderingsambt en die dat ambt slechts enkele maanden hebben uitgeoefend onder de dekmantel van een aanwijzing zonder een oproep tot kandidaten te doen.

B.6.1. Volgens de toelichting bij het voorstel van het bestreden decreet heeft het Parlement van de Franse Gemeenschap, om een einde te maken aan de discriminerende situatie die zou voortvloeien uit het ontbreken van een statuut voor de personeelsleden van de instellingen voor sociale promotie, het decreet van 3 maart 2004 « betreffende het administratief statuut van de personeelsleden van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde inrichtingen die hun ambt in het onderwijs voor sociale promotie uitoefenen » aangenomen, dat, gelet op het spoedeisend karakter, dat probleem definitief regelt door nieuwe bepalingen in te voeren in het koninklijk besluit van 22 maart 1969 « tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch onderwijs, onderwijs voor sociale promotie en kunstonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen ».

In die toelichting wordt evenwel gepreciseerd : « Bij elke invoering van een statuut zijn maatregelen genomen om de situatie te regelen van de personeelsleden die tijdelijk bevorderingsambten uitoefenen, en die door de toepassing zelf van de nieuwe tekst zouden worden benadeeld » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2003-2004, nr. 568-1, p. 2).

B.6.2. Het kan worden aanvaard dat de situatie van personen die tijdelijk bevorderingsambten uitoefenden vóór de aanneming van het voormelde decreet van 3 maart 2004, diende te worden geregeld door overgangsmaatregelen.

B.6.3. De overgangsmaatregelen moeten evenwel een algemene draagwijdte hebben en gebaseerd zijn op objectieve en pertinente criteria die de redenen verantwoorden waarom sommige personen tijdelijk maatregelen genieten die afwijken van de regeling die door de nieuwe norm is vastgesteld.

B.6.4. Te dezen wordt in de parlementaire voorbereiding van het aangevochten decreet, waarvan het voorstel op 11 mei 2004 is neergelegd en op dezelfde dag is besproken en goedgekeurd in openbare zitting, geen enkele verklaring gevonden voor de redenen waarom, met name in afwijking van de anciënniteitsvoorwaarden die zijn vastgesteld bij artikel 97 van het voormelde koninklijk besluit van 22 maart 1969, zoals gewijzigd bij het voormelde decreet van 3 maart 2004, om als personeelslid dat tijdelijk is aangewezen in een vacante betrekking van een bevorderings- en selectieambt, vast te kunnen worden benoemd in een bevorderingsambt in het onderwijs voor sociale promotie, het voldoende was om sinds 1 januari 2004 in functie te zijn, in plaats van te doen blijken van een dienstanciënniteit van 1.800 dagen, en waarom het noodzakelijk was het tijdelijk ambt zonder onderbreking te hebben uitgeoefend. Bovendien kan die datum op zich niet de verzekering geven dat de personen die de overgangsmaatregel zullen kunnen genieten, over een bekwaamheid beschikken die vergelijkbaar is met die welke in het decreet van 3 maart 2004 wordt geëist.

De verklaringen van de Franse Gemeenschapsregering in verband met het feit dat de datum van 1 januari relevanter was dan die van 1 september, rekening houdend met de tijd die nodig is voor een school om zich vanaf het begin van het schooljaar te organiseren, zijn niet pertinent om de keuze van een datum te verantwoorden die, in werkelijkheid, dient om de berekening te wijzigen van de anciënniteit die in een functie vereist is om definitief tot die functie toegang te krijgen. Ten aanzien van het door de Regering aangevoerde tijdelijke karakter van het decreet volgens hetwelk dat decreet « enkel gevolgen kan hebben voor één enkel schooljaar, aangezien over alle benoemingen die de tijdelijke situatie van de in dienst zijnde personeelsleden konden consolideren, vóór 1 september 2004 beslist diende te worden », stelt het Hof vast dat, op grond van het bestreden decreet, op 27 januari 2005 (Belgisch Staatsblad van 15 maart 2005) personeelsleden werden benoemd die een bevorderings- of selectieambt tijdelijk uitoefenden in het onderwijs voor sociale promotie.

B.6.5. Daaruit vloeit voort dat de decreetgever een maatregel heeft genomen die, zonder verantwoording, inbreuk maakt op de regels van gelijkheid en niet-discriminatie die bij de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de Grondwet worden gewaarborgd.

B.7. Het eerste middel is gegrond.

Ten aanzien van het tweede middel B.8. Aangezien het tweede middel niet tot een ruimere vernietiging kan leiden, dient het niet te worden onderzocht.

Om die redenen, het Hof vernietigt artikel 1 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 mei 2004 betreffende de personeelsleden die een bevorderings- of een selectieambt tijdelijk uitoefenen zonder onderbreking sedert 1 januari 2004 in het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 juni 2005.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wdn. voorzitter, P. Martens.

^