Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 09 mei 2005

Uittreksel uit arrest nr. 67/2005 van 13 april 2005 Rolnummer 2904 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 35septies van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, gesteld door Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2005201233
pub.
09/05/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 67/2005 van 13 april 2005 Rolnummer 2904 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 35septies van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 27 januari 2004 in zake de n.v. Movelta tegen de Vlaamse Milieumaatschappij, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 4 februari 2004, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 35septies van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging de artikelen 10 en 11 van de Grondwet waar voor grootverbruikers die belast worden op omzettingscoëfficiënten het element Q [geldt], zijnde het waterverbruik berekend als de som van het door de openbare watervoorzieningsmaatschappij in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar gefactureerd waterverbruik en van de gedurende dezelfde periode op een andere wijze gewonnen hoeveelheid water uitgedrukt in m3, terwijl voor kleinverbruikers het hemelwater of regenwater niet in aanmerking wordt genomen daar in artikel 35quater van dezelfde wet er slechts sprake is van hetzij een gefactureerd waterverbruik in m3 hetzij van eigen waterwinning met een pompvermogen van 5 m3 per uur, doch met uitsluiting van een op een andere wijze gewonnen hoeveelheid water ? ». (...) III. In rechte (...) De situering van de in het geding zijnde bepaling B.1.1. De milieuheffingen op de waterverontreiniging beogen, enerzijds, een beperking van de vervuiling van het water en, anderzijds, de financiering en verdeling van de geldelijke lasten ten gevolge van de milieuvervuiling, overeenkomstig het beginsel « de vervuiler betaalt ». De milieuheffingen worden, wat het Vlaamse Gewest betreft, geregeld in hoofdstuk IIIbis van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, getiteld « Bijzondere bepalingen voor het Vlaamse Gewest inzake heffingen op de waterverontreiniging ».

Afdeling 1 van hoofdstuk IIIbis bevat de algemene bepalingen die van toepassing zijn op alle heffingsplichtigen, ongeacht de onderverdeling van die categorieën van heffingsplichtigen. Te dezen is voornamelijk artikel 35bis, § 3, eerste lid, ingevoegd door artikel 69, § 1, van het decreet van 21 december 1990 en vervangen door artikel 44 van het decreet van 25 juni 1992, van belang : « Voor de toepassing van dit decreet wordt als een aan de heffing onderworpen, heffingsplichtige beschouwd, elke natuurlijke of rechtspersoon die op enig ogenblik in het jaar voorafgaand aan het heffingsjaar op het grondgebied van het Vlaamse Gewest water heeft afgenomen van een openbaar waterdistributienet of op dit grondgebied over een eigen waterwinning heeft beschikt of op dit grondgebied water heeft geloosd, ongeacht de herkomst van het water ».

Ongeacht de toegepaste berekeningsmethode is derhalve iedereen die in Vlaanderen water afneemt van een openbare watervoorzieningsmaatschappij en/of beschikt over een eigen waterwinning en/of afvalwater loost, ongeacht de herkomst van het water, heffingsplichtig.

De vuilvracht van het geloosde afvalwater wordt berekend, ofwel op grond van het waterverbruik (afdeling 3 - artikel 35quater ), ofwel op grond van meet- en bemonsteringsresultaten (afdeling 4 - artikel 35quinquies ), ofwel op grond van omzettingscoëfficiënten (afdeling 6 - artikel 35septies ). Wanneer de vuilvracht wordt berekend op grond van het waterverbruik maakt artikel 35quater, § 1, een onderscheid naargelang de heffingsplichtige uitsluitend water afneemt van een openbaar waterdistributienet (1°), uitsluitend water afneemt van een eigen waterwinning (2°), of een combinatie van beide afnamemogelijkheden hanteert (3°).

B.1.2. De forfaitaire methode van artikel 35quater, § 1, 1°, 2° en 3°, voor de berekening van de vuilvracht op grond van het waterverbruik is voorbehouden aan de zogenaamde kleinverbruikers, dit zijn de heffingsplichtigen die in het jaar voorafgaand aan de heffing, ofwel minder dan 500 m[00b3] water hebben afgenomen van een openbaar waterdistributienet, ofwel hebben beschikt over een eigen waterwinning met een getotaliseerd nominaal pompvermogen van minder dan 5 m3 per uur, ofwel die beide mogelijkheden combineren.

De grootverbruikers, zijnde de heffingsplichtigen die niet onder artikel 35quater vallen, worden belast op grond van meet- en bemonsteringsresultaten van het door hen geloosde afvalwater (artikel 35quinquies ), dit wil zeggen op de werkelijke vuilvracht van het water, behalve indien de gegevens met betrekking tot het geloosde afvalwater die nodig zijn voor de toepassing van die methode niet of onvolledig voorhanden zijn. In dat geval worden de grootverbruikers belast op grond van de omzettingscoëfficiënten, met toepassing van artikel 35septies van de wet van 26 maart 1971.

B.2.1. De Vlaamse Milieumaatschappij en de Vlaamse Regering voeren aan dat het in de prejudiciële vraag vermelde verschil in behandeling niet bestaat, omdat zowel voor de kleinverbruikers als voor de grootverbruikers rekening wordt gehouden met het regenwater.

B.2.2. Zoals blijkt uit de overwegingen van het verwijzingsarrest, oordeelt het verwijzende rechtscollege dat de bepaling van artikel 35septies van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging aldus moet worden geïnterpreteerd dat voor de berekening van de heffing voor grootverbruikers rekening wordt gehouden met hemelwater of regenwater, terwijl voor kleinverbruikers, overeenkomstig artikel 35quater, daarmee geen rekening moet worden gehouden.

Het Hof onderzoekt dat verschil in behandeling in die interpretatie van de in het geding zijnde bepalingen.

B.3. De Vlaamse Regering werpt op dat moet worden vastgesteld dat de ongelijke behandeling van de kleinverbruiker en grootverbruikers niet bestaat in het niet, respectievelijk wel, belasten van een regenwaterwinning of van verbruikt of geloosd regenwater, maar in een meer of minder forfaitaire berekening van de grondslag van de belasting, waarbij het werkelijke waterverbruik van de kleinverbruiker exact wordt gemeten in zoverre het om van een watermaatschappij afgenomen hoeveelheid water gaat en het op een andere wijze gewonnen water forfaitair wordt geraamd, terwijl voor de grootverbruiker elk waterverbruik exact wordt gemeten.

B.4.1. Het criterium van onderscheid tussen groot- of kleinverbruikers is niet pertinent in het licht van de doelstelling van de wetgever.

Zoals reeds opgemerkt in B.1.1 beogen de milieuheffingen op de waterverontreiniging een beperking van de vervuiling van het water (aanmoedigingsfunctie) en de financiering en verdeling van de geldelijke lasten ten gevolge van de milieuvervuiling (herverdelende functie), overeenkomstig het beginsel « de vervuiler betaalt ». « Milieuheffingen zijn derhalve niet alleen een middel om de collectieve maatregelen ter bestrijding van de milieuverontreiniging geheel of gedeeltelijk te bekostigen, maar ook en vooral een beleidsinstrument om de vervuilers ertoe aan te zetten de door hen veroorzaakte verontreiniging aan de bron te beperken » (Parl. St., Vlaamse Raad, 1990-1991, nr. 424/1, p. 10).

De partijen tonen niet aan, en het Hof ziet niet in, in welke mate dergelijke doelstellingen van de wetgever te verenigen zijn met het onderscheid in de grondslag van de heffing. Zowel kleinverbruikers als grootverbruikers kunnen, wanneer zij hemelwater winnen, verbruiken of lozen, dat water vervuilen, waardoor voor beide categorieën van verbruikers het regenwater als onderdeel van de heffingsgrondslag zou moeten worden aangemerkt.

B.4.2. In die interpretatie dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.

B.5.1. Het Hof merkt evenwel op dat de bepalingen van de artikelen 35quater en 35septies ook zo kunnen worden geïnterpreteerd dat zowel voor grootverbruikers als voor kleinverbruikers rekening wordt gehouden met hemelwater dat wordt aangewend en uiteindelijk door ieder van hen als afvalwater wordt geloosd. In de oorspronkelijke bepalingen betreffende de heffingen op de waterverontreiniging, ingevoerd door artikel 69 van het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, werd voor de kleinverbruikers uitdrukkelijk bepaald dat voor het vaststellen van de heffingsgrondslag geen rekening diende te worden gehouden met het gebruik van in een vergaarbak opgeslagen hemelwater (artikel 35quater ). In de parlementaire voorbereiding van voormeld decreet werd uitdrukkelijk gesteld dat voor de kleinverbruiker het water afgenomen van een openbaar distributienet en het water gewonnen uit eigen of andere winningen in rekening diende te worden gebracht, « met uitsluiting van hemelwater » (Parl. St., Vlaamse Raad, 1990-1991, nr. 424/1, p. 13).

De oorspronkelijke bepalingen werden evenwel vervangen door artikel 44 van het decreet van 25 juni 1992 houdende diverse bepalingen tot begeleiding van de begroting. Noch in dat artikel, noch in de parlementaire voorbereiding ervan, wordt uitdrukkelijk stelling genomen betreffende het « hemelwater ».

De parlementaire voorbereiding vermeldt : « Thans meer dan één jaar na het van kracht worden van de heffingen op de waterverontreiniging, is het, gelet op de terzake opgedane ervaringen noodzakelijk gebleken om de huidige van toepassing zijnde heffingsmechanismen op een aantal punten gevoelig te verfijnen en te verbeteren. Niet alleen moet hierdoor de inning van de milieuheffing versoepeld worden, ook aan de heffingsplichtige zal op het vlak van procedure meer rechtszekerheid geboden worden » (Parl. St., Vlaamse Raad, B.Z. 1992, nr. 186/1, p. 18).

Derhalve zou kunnen worden aanvaard dat de wijziging tevens betrekking heeft op bepalingen betreffende de heffingsgrondslag, zodat sedert voormelde decreetswijziging voor het vaststellen van de heffingsgrondslag rekening kan worden gehouden met het hemelwater.

B.5.2. Niets belet aldus te aanvaarden dat ook ten aanzien van kleinverbruikers het hemelwater in de grondslag van de heffing wordt opgenomen, en dat de heffing erop als « water dat op een andere wijze wordt gewonnen » forfaitair wordt bepaald, rekening houdend met de belangrijke uitgaven die zouden worden teweeggebracht door de installatie van meettoestellen bij de heffingsplichtigen, wat ook onvermijdelijk buitensporige administratieve verplichtingen met zich mee zou brengen.

Die interpretatie vindt onder meer haar grondslag in artikel 35bis van de wet van 26 maart 1971, dat de algemene bepalingen bevat van de heffingen op de waterverontreiniging.

B.6. In die interpretatie is er geen verschil in behandeling en dient de vraag ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - In de interpretatie dat enkel bij toepassing van artikel 35septies van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging hemelwater in rekening wordt gebracht voor de berekening van de heffing, schendt die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. - In de interpretatie dat ook bij toepassing van artikel 35quater van dezelfde wet hemelwater in rekening wordt gebracht voor de berekening van de heffing, schendt het voormelde artikel 35septies de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 13 april 2005.

De griffier, De voorzitter, L. Potoms A. Arts

^