Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 09 maart 2005

Uittreksel uit arrest nr. 213/2004 van 21 december 2004 Rolnummer 2835 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 56 van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, gesteld door het Hof van Beroep te Lu Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters A. Alen(...)

bron
arbitragehof
numac
2005200665
pub.
09/03/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 213/2004 van 21 december 2004 Rolnummer 2835 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 56 van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 4 november 2003 in zake het openbaar ministerie en het Waalse Gewest tegen A.V., waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 november 2003, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de bepalingen vervat in artikel 56 van het decreet van de Waalse Gewestraad van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten, in zoverre zij een stelsel van bijzondere herhaling vaststellen ? » (...) III. In rechte (...) B.1. Het verwijzende rechtscollege legt artikel 56 van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen, waarvan de tweede zin werd vervangen bij artikel 162 van het decreet van het Waalse Gewest van 11 maart 1999, aan het Hof ter toetsing voor.

Dat artikel luidt : « In geval van herhaling binnen vijf jaar na de definitieve veroordeling wegens overtreding van dit decreet kunnen de gevangenisstraf en de geldboete het dubbel van het maximum bedragen.

Bovendien kan de rechter de veroordeelde verplichten zijn krachtens het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunningen of krachtens dit decreet aan erkenning onderworpen activiteiten tijdelijk of definitief stop te zetten. » B.2. Uit de prejudiciële vraag blijkt dat het Hof wordt ondervraagd over de inachtneming van de bevoegdheidverdelende regels door de decreetgever, in zoverre de in het geding zijnde bepaling een bijzonder stelsel van herhaling zou vaststellen dat afwijkt van het stelsel van gemeen recht waarin artikel 56, tweede lid, van het Strafwetboek voorziet.

B.3.1. Krachtens artikel 6, § 1, II, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals vervangen bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, zijn de gewesten bevoegd voor « het afvalstoffenbeleid », onder voorbehoud van de in het tweede lid bepaalde uitzonderingen.

Artikel 11 van dezelfde bijzondere wet, zoals vervangen bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, bepaalt : « Binnen de grenzen van de bevoegdheden van de Gemeenschappen en de Gewesten kunnen de decreten de niet-naleving van hun bepalingen strafbaar stellen en de straffen wegens die niet-naleving bepalen; de bepalingen van Boek I van het Strafwetboek zijn hierop van toepassing, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere inbreuken door een decreet kunnen worden gesteld.

Het eensluidend advies van de Ministerraad is vereist voor iedere beraadslaging in de Gemeenschaps- of Gewestregering over een voorontwerp van decreet waarin een straf of een strafbaarstelling is opgenomen waarin Boek I van het Strafwetboek niet voorziet.

Binnen de grenzen vermeld in het eerste lid, kunnen de decreten : 1° de hoedanigheid van agent of officier van gerechtelijke politie toekennen aan de beëdigde ambtenaren van de Gemeenschaps- of Gewestregering of van instellingen die onder het gezag of het toezicht van de Gemeenschaps- of Gewestregering ressorteren;2° de bewijskracht regelen van processen-verbaal;3° de gevallen bepalen waarin een huiszoeking kan plaatshebben.» B.3.2. Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, hebben de Grondwetgever en de bijzondere wetgever aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid toegekend tot het uitvaardigen van de regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden.

Behoudens andersluidende bepalingen heeft de bijzondere wetgever het gehele beleid inzake de door hem toegewezen aangelegenheden aan de gemeenschappen en de gewesten overgedragen.

B.4. De in het geding zijnde bepaling wijkt op tweevoudige wijze af van boek I van het Strafwetboek.

Allereerst wijzigt de eerste zin ervan de modaliteiten van de herhaling, zoals omschreven in artikel 56 van het Strafwetboek, dat bepaalt : « Hij die, na tot een criminele straf te zijn veroordeeld, een wanbedrijf pleegt, kan worden veroordeeld tot het dubbele van het maximum van de straf, bij de wet op het wanbedrijf gesteld.

Dezelfde straf kan worden uitgesproken in geval van een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf van ten minste een jaar, indien de veroordeelde het nieuwe wanbedrijf pleegt voordat vijf jaren zijn verlopen sinds hij zijn straf heeft ondergaan of sinds zijn straf verjaard is. » Opdat de in het geding zijnde bepaling betreffende de herhaling kan worden toegepast is, anders dan in artikel 56 van het Strafwetboek, niet langer vereist dat de dader vroeger was veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste één jaar.

Bovendien voorziet de tweede zin van de in het geding zijnde bepaling, in geval van herhaling, in de mogelijkheid voor de rechter om de veroordeelde bijkomend te verplichten zijn daarin bedoelde activiteiten tijdelijk of definitief stop te zetten. Vóór de vervanging ervan door artikel 162 van het decreet van het Waalse Gewest van 11 maart 1999 luidde de tweede zin als volgt : « Bovendien kan de rechter de veroordeelde verplichten zijn krachtens dit decreet aan vergunning, registratie of erkenning onderworpen activiteiten tijdelijk of definitief stop te zetten. » B.5. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen vermag de decreetgever een bijzonder stelsel van herhaling vast te stellen dat van het gemeen recht afwijkt in een aangelegenheid met betrekking tot welke hij bevoegd is om de niet-naleving van het beleid waarmee hij is belast, in casu het afvalstoffenbeleid, te bestraffen.

Door in artikel 56, eerste zin, van het decreet van 27 juni 1996 het vereiste van een voorafgaande veroordeling tot een gevangenisstraf van ten minste één jaar niet langer te handhaven, en die te vervangen door een veroordeling wegens overtreding van hetzelfde decreet, heeft de decreetgever slechts een modaliteit gewijzigd van de regeling betreffende de herhaling in artikel 56 van het Strafwetboek. Die modaliteit is niet van dien aard dat een nieuwe straf of een nieuwe strafbaarstelling wordt ingevoerd, waarvoor het eensluidend advies van de Ministerraad zou zijn vereist.

B.6. In artikel 56, tweede zin, van het decreet van 27 juni 1996, dat de rechter de mogelijkheid verleent de veroordeelde in geval van herhaling bijkomend te verplichten zijn daarin bedoelde activiteiten tijdelijk of definitief stop te zetten, heeft de decreetgever evenwel een bijkomende straf bepaald in geval van herhaling, waarin boek I van het Strafwetboek, op het ogenblik van de aanneming van dat decreet, niet voorzag. Aangezien het ging om een nieuwe straf, was, krachtens artikel 11, tweede lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, het eensluidend advies van de Ministerraad vereist.

Het Hof stelt op basis van de overgelegde stukken vast dat het eensluidend advies met betrekking tot de oorspronkelijke tekst van de tweede zin van de in het geding zijnde bepaling, werd verleend bij besluit van de Ministerraad dat op 16 februari 1995 werd toegezonden aan het Waalse Gewest, zodat aan de voormelde voorwaarde van artikel 11, tweede lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 is voldaan.

Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt niet dat het eensluidend advies opnieuw werd gevraagd met het oog op de vervanging van de tweede zin van de in het geding zijnde bepaling bij artikel 162 van het decreet van 11 maart 1999. De wijziging die hierbij werd aangebracht in de oorspronkelijke tekst betrof evenwel niet langer het principe van de invoering van een nieuwe straf, maar de louter vormelijke en technische modaliteiten van de bijkomende sanctie, zodat het eensluidend advies van de Ministerraad niet opnieuw was vereist.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 56 van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen schendt niet de regels die de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten bepalen.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 december 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^