Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 07 maart 2005

Uittreksel uit arrest nr. 42/2005 van 23 februari 2005 Rolnummer 3006 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, § 1, 3, 6, 6°, en 7 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 oktober 2003 betreffende de toekenning Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2005200661
pub.
07/03/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 42/2005 van 23 februari 2005 Rolnummer 3006 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, § 1, 3, 6, 6°, en 7 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 oktober 2003 betreffende de toekenning van de vergunning van sportschutter, ingesteld door de v.z.w. Union nationale de l'armurerie, de la chasse et du tir en N. Demeyere.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 21 mei 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 24 mei 2004, hebben de v.z.w. Union nationale de l'armurerie, de la chasse et du tir, met maatschappelijke zetel te 3060 Bertem, Bosstraat 69, en N. Demeyere, wonende te 3060 Bertem, Bosstraat 69, beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 oktober 2003 betreffende de toekenning van de vergunning van sportschutter (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 november 2003). (...) II. In rechte (...) Situering van de bestreden bepalingen B.1. Het decreet van 22 oktober 2003 betreffende de toekenning van de vergunning van sportschutter (verder « sportschuttersdecreet » genoemd) regelt, voor de Franse Gemeenschap, de beoefening van het sportschieten. Daaronder worden de schietdisciplines verstaan bepaald door de internationale schietfederaties en de door de Franse Gemeenschap erkende schietfederaties (artikel 1, 5°).

Krachtens artikel 2, § 1, van het sportschuttersdecreet mag niemand het sportschieten beoefenen zonder dat hij over een (voorlopige) vergunning van sportschutter, uitgereikt door of namens de Franse Gemeenschapsregering, beschikt of over een gelijkwaardig document van de Vlaamse of Duitstalige Gemeenschap of een lidstaat van de Europese Unie.

Het sportschieten wordt beoefend in schietstanden erkend overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 13 juli 2000 tot bepaling van de erkenningsvoorwaarden van schietstanden of, in afwijking daarvan, voor het schieten met wapens met een gladde loop, in daartoe ingerichte en door een erkende schietfederatie goedgekeurde plaatsen (artikel 3 van het sportschuttersdecreet).

Om een vergunning van sportschutter te verkrijgen, moet men aan een aantal voorwaarden voldoen inzake leeftijd, praktische ervaring en theoretische kennis alsook een getuigschrift van goed zedelijk gedrag en een medisch getuigschrift voorleggen. Ten slotte moet men zich op eer ertoe verbinden de voorwaarden voor het bezit van wapens en munitie zoals bepaald in artikel 7 in acht te nemen (artikel 6 van het sportschuttersdecreet).

Krachtens artikel 7 van het sportschuttersdecreet mag de houder van een vergunning van sportschutter in zijn woning enkel een hoeveelheid munitie voor wapens voor het sportschieten bewaren die overeenstemt met de regelmaat van zijn sportbeoefening. De munitie moet in een afgesloten kast worden bewaard, in een ander lokaal dan dat waarin de overeenstemmende wapens zijn opgeborgen.

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.2.1. De Franse Gemeenschapsregering betwist het belang van de verzoekende partijen bij de vernietiging van de bestreden bepalingen.

Ten aanzien van de verzoekende vereniging voert zij in essentie aan dat de sportschutters niet ongunstig en de andere wapenbezitters niet rechtstreeks worden geraakt door de bestreden bepalingen en dat de negatieve impact ervan op de wapensector niet is bewezen. Ten aanzien van de particuliere verzoeker meent de Franse Gemeenschapsregering dat hij niet onder het toepassingsgebied van het decreet valt.

B.2.2. Wanneer een vereniging zonder winstoogmerk zich op een collectief belang beroept, is vereist dat haar maatschappelijk doel van bijzondere aard is en, derhalve, onderscheiden van het algemeen belang; dat het collectief belang niet tot de individuele belangen van de leden is beperkt; dat het maatschappelijk doel door de bestreden norm kan worden geraakt; dat ten slotte niet blijkt dat het maatschappelijk doel niet of niet meer werkelijk wordt nagestreefd.

B.2.3. Artikel 2 van de statuten van de v.z.w. Union nationale de l'armurerie, de la chasse et du tir omschrijft haar maatschappelijk doel als volgt : « De vereniging heeft tot doel de verdediging en de behartiging van het particuliere wapenbezit in het algemeen, en de verdediging van de leden in het bijzonder. De vereniging verdedigt de belangen van de economische sector die verband houden met de fabricatie, in- en uitvoer, groot- en kleinhandel van en in wapens, munitie en toebehoren in de ruimste zin. De vereniging verdedigt en behartigt tevens de belangen van de particuliere wapenbezitters, ongeacht de activiteit die ze met hun wapens voeren (zoals sportschutters, recreatieve schutters, jagers, kleiduifschutters, verzamelaars, historische en folkloristische groepen, ...). » B.2.4. Het kan niet ernstig worden betwist dat de bestreden bepalingen, die de beoefening van het sportschieten aan voorwaarden en beperkingen onderwerpen en de sportschutters regels opleggen, het maatschappelijk doel van de verzoekende vereniging kunnen raken. In weerwil van wat de Franse Gemeenschapsregering aanvoert, blijkt bovendien niet dat met het aldus geformuleerde collectieve belang slechts de belangen van bepaalde leden zouden worden nagestreefd.

B.2.5. De exceptie ten aanzien van de eerste verzoekende partij wordt verworpen.

B.2.6. Nu één van beide verzoekende partijen doet blijken van een belang bij het beroep, is het niet nodig om na te gaan of ook de andere verzoekende partij daarvan doet blijken.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het nieuwe middel aangevoerd door de Ministerraad B.3.1. Volgens de Vlaamse Regering is het nieuwe middel van de Ministerraad niet ontvankelijk, aangezien het betrekking heeft op bepalingen die door de verzoekende partijen niet op ontvankelijke wijze zijn bestreden.

B.3.2. Artikel 85, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof staat onder meer de Ministerraad toe een memorie in te dienen in een zaak betreffende een beroep tot vernietiging en daarin nieuwe middelen te formuleren. Een dergelijke tussenkomst vermag evenwel niet het beroep te wijzigen of uit te breiden. Dat zou het geval zijn wanneer een nieuw middel wordt aangevoerd tegen een bepaling die door de verzoekende partijen niet op ontvankelijke wijze voor het Hof werd bestreden.

B.3.3. Het beroep van de verzoekende partijen is gericht tegen artikel 2, § 1, artikel 3, artikel 6, 6°, en artikel 7 van het sportschuttersdecreet. Het nieuwe middel van de Ministerraad heeft daarentegen betrekking op artikel 6, 5°, en de artikelen 8, 9, 11, 12, 13 en 14 van dat decreet.

B.3.4. Het nieuwe middel aangevoerd door de Ministerraad is niet ontvankelijk.

Ten aanzien van het eerste middel B.4. Het eerste middel is afgeleid uit een schending, door de artikelen 2, 3 en 7 van het sportschuttersdecreet, van artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, van de Grondwet en van artikel 4, 9°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

B.5. Artikel 127, § 1, van de Grondwet bepaalt : « De Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap regelen, ieder wat hem betreft, bij decreet : 1° de culturele aangelegenheden; [...].

Een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, stelt de in 1° vermelde culturele aangelegenheden [...] vast. » Artikel 4, 9°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bepaalt : « De culturele aangelegenheden bedoeld in artikel [127, § 1, eerste lid, 1°] van de Grondwet zijn : [...] 9° De lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven; [...]. » B.6. Op grond van de voormelde bepalingen komt het de decreetgever toe de beoefening van de sport of van een bepaalde sporttak te reglementeren. Het behoort tot de kern van die bevoegdheid dat de decreetgever de sportbeoefening in het algemeen en de beoefening van bepaalde sporten in het bijzonder aan voorwaarden en beperkingen kan onderwerpen.

Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, hebben de Grondwetgever en de bijzondere wetgever aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid toegekend tot het uitvaardigen van regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden. Behoudens andersluidende bepalingen heeft de bijzondere wetgever het gehele beleid inzake de door hem toegewezen aangelegenheden aan de gemeenschappen en gewesten overgedragen.

B.7.1. De reglementering van een sport impliceert dat kan worden bepaald wat onder die sport moet worden verstaan en aan welke voorwaarden de beoefenaars van die sport moeten voldoen.

Door te bepalen dat niemand het sportschieten, waaronder de schietdisciplines worden verstaan bepaald door de internationale schietfederaties en de door de Franse Gemeenschap erkende schietfederaties, mag beoefenen zonder dat hij over een (voorlopige) vergunning van sportschutter, uitgereikt door of namens de Franse Gemeenschapsregering, beschikt of over een gelijkwaardig document van de Vlaamse of de Duitstalige Gemeenschap of een lidstaat van de Europese Unie (artikel 2, § 1, van het sportschuttersdecreet), heeft de decreetgever geen afbreuk gedaan aan de aangevoerde bevoegdheidverdelende bepalingen.

B.7.2. De reglementering van een bepaalde sport impliceert eveneens dat, rekening houdend met de bepalingen inzake ruimtelijke ordening, kan worden bepaald op welke plaatsen die sport mag worden beoefend.

Door te bepalen dat het sportschieten wordt beoefend in schietstanden erkend overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 13 juli 2000 tot bepaling van de erkenningsvoorwaarden van schietstanden of, in afwijking daarvan, voor het schieten met wapens met een gladde loop, in daartoe ingerichte en door een erkende schietfederatie goedgekeurde plaatsen (artikel 3 van het sportschuttersdecreet), heeft de decreetgever evenmin afbreuk gedaan aan de aangevoerde bevoegdheidverdelende bepalingen.

B.7.3. De reglementering van de sport houdt ten slotte ook in dat aan de beoefening ervan randvoorwaarden kunnen worden opgelegd die het imago en de faam van de sport in het algemeen en van bepaalde sporten in het bijzonder tot voordeel strekken.

Door de houder van een vergunning van sportschutter regels op te leggen inzake het bewaren van zijn wapens en munitie voor het sportschieten (artikel 7 van het sportschuttersdecreet), beoogt de decreetgever de toegang tot die wapens en munitie tot een minimum te beperken teneinde te vermijden dat het oneigenlijke gebruik ervan de beoefening van het sportschieten in een slecht daglicht zou stellen.

De decreetgever heeft aldus zijn bevoegdheid inzake sport uitgeoefend.

B.7.4. De bestreden bepalingen behoren tot de bevoegdheid van de decreetgever : zij verhinderen de uitoefening van de federale of gewestelijke bevoegdheden inzake respectievelijk wapens en jacht niet, noch zouden zij de uitoefening ervan onmogelijk of buitengewoon moeilijk kunnen maken.

B.8. Het middel kan niet worden aangenomen.

Ten aanzien van het tweede middel B.9. Het tweede middel is afgeleid uit een schending, door artikel 7 van het sportschuttersdecreet, van artikel 127, § 2, van de Grondwet doordat het territoriale toepassingsgebied van die bepaling niet tot het Franse taalgebied is beperkt.

B.10. Artikel 127, § 2, van de Grondwet bepaalt : « Deze decreten hebben kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap. » B.11. Artikel 7 van het sportschuttersdecreet legt de houder van een vergunning van sportschutter verplichtingen op inzake het bewaren van de wapens en de munitie die voor de beoefening van zijn sport zijn bestemd. Om een vergunning van sportschutter te verkrijgen, moet een kandidaat zich op eer ertoe verbinden die verplichtingen in acht te nemen (artikel 6, 6°).

Nu die verbintenis op eer wordt afgelegd in de Franse Gemeenschap en bedoeld is om een vergunning te verkrijgen van de Franse Gemeenschap teneinde het sportschieten te mogen beoefenen in de Franse Gemeenschap, kan het verder niet als relevant worden beschouwd of de plaats waar de betrokken wapens en munitie die voor de beoefening van het sportschieten zijn bestemd zich bevinden, al dan niet in het Franse taalgebied gelegen is.

Artikel 2, § 1, van het sportschuttersdecreet staat overigens de beoefening van het sportschieten in de Franse Gemeenschap ook toe indien men beschikt over een vergunning van de Vlaamse of de Duitstalige Gemeenschap. Daaruit blijkt dat het beleid van de andere gemeenschappen in geen geval door de bestreden bepaling kan worden gedwarsboomd.

B.12. Het middel kan niet worden aangenomen.

Ten aanzien van het derde middel B.13. Het derde middel is afgeleid uit een schending, door artikel 2 van het sportschuttersdecreet, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat die bepaling geen onderscheid maakt naar gelang van het soort activiteit van de schutter.

B.14. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dezelfde regels verzetten er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de aangevochten maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

B.15. Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de decreetgever om, binnen de grenzen van zijn bevoegdheid inzake de sport, het toepassingsgebied van het sportschuttersdecreet te bepalen.

Artikel 1, 5°, van het decreet omschrijft het sportschieten als de schietdisciplines bepaald door de internationale schietfederaties en de erkende schietfederaties.

B.16. Ten aanzien van de aangevochten maatregel kunnen degenen die het sportschieten in competitie beoefenen en degenen die het sportschieten recreatief beoefenen niet worden geacht zich in wezenlijk verschillende situaties te bevinden.

B.17. Het middel kan niet worden aangenomen.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 23 februari 2005.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, A. Arts.

^