gepubliceerd op 12 januari 2005
Uittreksel uit arrest nr. 197/2004 van 8 december 2004 Rolnummer 2884 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 10bis van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, gesteld door de Raad van State. Het Arbitragehof samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. (...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 197/2004 van 8 december 2004 Rolnummer 2884 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 10bis van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, gesteld door de Raad van State.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 126.260 van 10 december 2003 in zake de gemeente Welkenraedt tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 9 januari 2004, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 10bis van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming artikel 6, § 1, VIII, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals geredigeerd vóór de wijziging ervan bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, doordat het bepaalt dat het tot de bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken behoort hulpverleningszones te creëren waarin de door verschillende openbare brandweerdiensten beschermde grondgebieden bijeengebracht worden ? » (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 10bis van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming bepaalt : « Om de coördinatie van de hulpverlening te vergemakkelijken, kan de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, op initiatief van de gouverneur of van een gemeente en met het akkoord van de betrokken gemeenten, hulpverleningszones creëren waarin de door verschillende openbare brandweerdiensten beschermde grondgebieden bijeengebracht worden. Hij bepaalt de geografische uitgestrektheid ervan.
Wanneer de plaatselijke omstandigheden dit vereisen, kan de minister van oordeel zijn dat het grondgebied beschermd door één enkele openbare brandweerdienst op zich een hulpverleningszone vormt.
Het beleid inzake de coördinatie van de hulpverlening in de zone wordt bepaald in een overeenkomst die goedgekeurd is door de minister.
De Koning bepaalt de voorwaarden inzake het creëren en de werking van de hulpverleningszones. » B.2. De verwijzende rechter legt het Hof een vraag voor over de overeenstemming van die bepaling met artikel 6, § 1, VIII, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, in de versie vóór de wijziging ervan bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, dat bepaalde : « De aangelegenheden bedoeld in artikel 107quater van de Grondwet [huidig artikel 39] zijn : [...] VIII. Wat de ondergeschikte besturen betreft : 1° De verenigingen van provincies en van gemeenten tot nut van het algemeen, met uitzondering van het door de wet georganiseerde specifieke toezicht inzake brandbestrijding; [...]. » B.3. Het voormelde artikel 6, § 1, VIII, 1°, moet worden gelezen in het licht van de artikelen 41 en 162 van de Grondwet.
Naar luid van artikel 41 van de Grondwet, worden de uitsluitend gemeentelijke belangen door de gemeenteraden geregeld volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld.
Die beginselen zijn nader omschreven in artikel 162 van de Grondwet; het tweede lid, 2°, van dat artikel herhaalt dat de gemeenteraden bevoegd zijn « voor alles wat [...] van gemeentelijk belang is ».
Artikel 162, vierde lid, bepaalt : « Ter uitvoering van een wet, aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid, regelt het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel de voorwaarden waaronder en de wijze waarop [...] verscheidene gemeenten zich met elkaar kunnen verstaan of zich kunnen verenigen. [...] » Die bepalingen kennen de gemeenten dus een recht van initiatief toe om zich te verenigen met het oog op de gezamenlijke behartiging van aangelegenheden van gemeentelijk belang. Krachtens de voormelde bijzondere wet tot hervorming der instellingen komt het de gewestelijke wetgever toe de voorwaarden en de wijze van die samenwerking te regelen.
B.4. Om de vraag te beantwoorden moet het Hof in de eerste plaats nagaan of de in het geding zijnde bepaling een algemeen belang regelt voor rekening van de federale overheid, dan wel of zij is goedgekeurd met betrekking tot een aangelegenheid van uitsluitend gemeentelijk belang.
De bevoegdheid inzake civiele bescherming blijft een residuaire bevoegdheid van de federale Staat. Met de wet van 31 december 1963 heeft de wetgever de bedoeling gehad een afzonderlijke regeling in te stellen om de hulpverlening op een gebied dat voor de bevolking van wezenlijk belang is, doeltreffend te organiseren.
Met de in het geding zijnde bepaling regelt de federale wetgever bijgevolg een aangelegenheid die tot zijn bevoegdheid behoort.
Aangezien hij bevoegd is om de civiele bescherming en de organisatie van de hulpverlening te regelen, kan hij immers de Minister van Binnenlandse Zaken ertoe machtigen hulpverleningszones te creëren waarin de door verschillende openbare brandweerdiensten beschermde grondgebieden bijeengebracht worden. Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid kan de federale wetgever opdrachten toevertrouwen aan de gedecentraliseerde overheden, meer bepaald de gemeenten, en kan hij de wijze regelen waarop die opdrachten moeten worden vervuld. Hij maakt op die manier geen inbreuk op de gewestelijke bevoegdheid inzake het zich met elkaar verstaan en zich verenigen van gemeenten.
B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 10bis van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming schendt niet artikel 6, § 1, VIII, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals geredigeerd vóór de wijziging ervan bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 8 december 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.