gepubliceerd op 13 december 2004
Uittreksel uit arrest nr. 177/2004 van 3 november 2004 Rolnummer 2997 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 14bis, § 3, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Arts en de rechters-verslaggeve(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 177/2004 van 3 november 2004 Rolnummer 2997 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 14bis, § 3, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg te Mechelen.
Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Arts en de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 4 mei 2004 in zake de n.v. ING Insurance tegen Ethias, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 13 mei 2004, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 14bis, § 3, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat de in artikel 1 van die wet bedoelde rechtspersonen of instellingen, alsook degenen die de in artikel 1bis bedoelde personeelscategorieën tewerkstellen op dezelfde wijze als het slachtoffer of zijn rechthebbenden en zij vervangen worden in de rechten die het slachtoffer of zijn rechthebbenden bij niet-vergoeding overeenkomstig artikel 14bis, § 1, van voormelde wet hadden kunnen uitoefenen krachtens artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 kunnen instellen, terwijl deze subrogatievordering niet is voorzien voor rechtspersonen of instellingen, anderen dan voornoemden, die eveneens het herstel van schade ten gevolge van arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en ten gevolge van beroepsziekten dekken van de in artikel 1 van die wet bedoelde rechtspersonen of instellingen, alsook degenen die de in artikel 1bis bedoelde personeelscategorieën tewerkstellen ? » Op 3 juni 2004 hebben de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en J. Spreutels, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat de prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. (...) III. In rechte (...) B.1. De Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen stelt aan het Hof de volgende prejudiciële vraag : « Schendt artikel 14bis, § 3, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat de in artikel 1 van die wet bedoelde rechtspersonen of instellingen, alsook degenen die de in artikel 1bis bedoelde personeelscategorieën tewerkstellen op dezelfde wijze als het slachtoffer of zijn rechthebbenden en zij vervangen worden in de rechten die het slachtoffer of zijn rechthebbenden bij niet-vergoeding overeenkomstig artikel 14bis, § 1, van voormelde wet hadden kunnen uitoefenen krachtens artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 kunnen instellen, terwijl deze subrogatievordering niet is voorzien voor rechtspersonen of instellingen, anderen dan voornoemden, die eveneens het herstel van schade ten gevolge van arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en ten gevolge van beroepsziekten dekken van de in artikel 1 van die wet bedoelde rechtspersonen of instellingen, alsook degenen die de in artikel 1bis bedoelde personeelscategorieën tewerkstellen ? » B.2.1. Uit de formulering van de prejudiciële vraag blijkt dat bepaalde zinsdelen ontbreken, zodat de juiste draagwijdte van de vraag niet duidelijk is.
B.2.2. Uit het dossier van de rechtspleging voor de verwijzende rechter blijkt dat de vraag werd gesteld op verzoek van een van de partijen. Daarbij werd de rechtbank echter verzocht aan het Hof een tweevoudige prejudiciële vraag te stellen over het onderscheid in behandeling tussen : - de overheid die zichzelf verzekert (en die dus wel zou kunnen terugvorderen) en de overheid die een arbeidsongevallenverzekering neemt (in welk geval de uitgaven door de verzekeraar niet zouden kunnen worden teruggevorderd), en - de arbeidsongevallenverzekeraars die een privé-werkgever verzekeren (en die dus wel hun uitgaven zouden kunnen terugvorderen) en diegenen die de overheid verzekeren (in welk geval er geen terugvorderingsrecht zou zijn).
B.2.3. Het komt aan de verwijzende rechter toe te oordelen welke prejudiciële vragen hij aan het Hof dient te stellen en daarbij de omvang van de saisine te bepalen. De partijen vermogen de inhoud van de vraag niet te wijzigen.
Nu de prejudiciële vraag op zich niet duidelijk is, is het aangewezen ze terug te zenden naar de verwijzende rechter, opdat deze ze kan herformuleren in de door hem bedoelde zin.
B.3. De prejudiciële vraag is klaarblijkelijk niet ontvankelijk.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, stelt vast dat de prejudiciële vraag onontvankelijk is.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 3 november 2004.
De griffier, L. Potoms.
De voorzitter, A. Arts.