gepubliceerd op 06 december 2004
Uittreksel uit arrest nr. 164/2004 van 28 oktober 2004 Rolnummer 2790 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijderi Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 164/2004 van 28 oktober 2004 Rolnummer 2790 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gesteld door de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij beslissing van 19 augustus 2003 in zake Sakiev Kourban en Kassymova Khankis, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 24 september 2003, heeft de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk beschouwd of in samenhang gelezen met : - artikel 22 van de Grondwet, - artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950 te Rome en goedgekeurd bij de wet van 13 mei 1955, - de artikelen 2, 3, 9 en 22 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, ondertekend te New York op 20 november 1989 en goedgekeurd bij de wet van 16 december 1991, - de artikelen 23 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, ondertekend te New York op 19 december 1966 en goedgekeurd bij de wet van 15 mei 1981, in zoverre die wetsbepaling tot gevolg kan hebben dat voor leden van eenzelfde gezin een verschillende proceduretaal wordt vastgesteld, namelijk het Nederlands voor de enen en het Frans voor de anderen, en bijgevolg de desbetreffende asielaanvragen zullen worden behandeld door kamers van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen die tot verschillende taalrollen behoren, zelfs al zijn hun aanvragen met elkaar verknocht en stellen zij beroep in tegen beslissingen waarbij hun verklaringen tegenover elkaar worden gesteld, zonder dat het rechtscollege over de mogelijkheid beschikt, in het belang van een goede rechtsbedeling, het onderzoek van de beroepen samen te voegen ? » (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bepaalde, vóór de wijziging ervan bij de wet van 22 december 2003 : « § 1. Het onderzoek van de in de artikelen 50 en 51 bedoelde verklaring of aanvraag geschiedt in het Nederlands of in het Frans.
De taal van het onderzoek is tevens de taal van de beslissing waartoe het aanleiding geeft alsmede die van de eventuele daaropvolgende beslissingen tot verwijdering van het grondgebied. § 2. De vreemdeling, bedoeld in de artikelen 50 of 51, dient onherroepelijk en schriftelijk aan te geven of hij bij het onderzoek van de in de vorige paragraaf bedoelde aanvraag de hulp van een tolk nodig heeft.
Indien de vreemdeling niet verklaart de hulp van een tolk te verlangen, kan hij volgens dezelfde regels het Nederlands of het Frans kiezen als taal van het onderzoek.
Indien de vreemdeling geen van die talen heeft gekozen of verklaard heeft de hulp van een tolk te verlangen, bepaalt de Minister of zijn gemachtigde de taal van het onderzoek, in functie van de noodwendigheden van de diensten en instanties. Tegen die beslissing kan geen afzonderlijk beroep worden ingesteld. § 3. In de eventuele daaropvolgende procedures voor de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen, voor de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen en voor de Raad van State wordt de taal gebruikt die overeenkomstig paragraaf 2 is gekozen of bepaald.
Paragraaf 1, tweede lid, is van toepassing. » B.2. De Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen, die uit het voormelde artikel 51/4, § 3, afleidt dat zij de vordering om de door de verzoekende partijen ingediende verzoekschriften samen te voegen met die van hun kinderen voor wie de procedure in het Nederlands wordt gevoerd, niet kan inwilligen, vraagt het Hof naar de bestaanbaarheid van artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 22 ervan, met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, met de artikelen 2, 3, 9 en 22 van het Verdrag inzake de rechten van het kind en met de artikelen 23 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Het verwijzende rechtscollege is van oordeel dat artikel 51/4 tot gevolg kan hebben dat voor leden van eenzelfde gezin verschillende proceduretalen worden vastgesteld, namelijk het Nederlands en het Frans, en dat, bijgevolg, die asielaanvragen door twee verschillende kamers worden behandeld, zonder dat het rechtscollege over de mogelijkheid beschikt om in het belang van een goede rechtsbedeling het onderzoek van de beroepen samen te voegen.
B.3. Uit de gegevens van het dossier en uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de verzoekende partijen voor het verwijzende rechtscollege, met toepassing van artikel 51/4, § 2, eerste lid, van de wet van 15 december 1980, onherroepelijk en schriftelijk hebben aangegeven dat zij de hulp van een tolk nodig hadden tijdens het onderzoek van hun aanvragen tot verkrijging van het statuut van vluchteling. Die verklaring heeft tot gevolg gehad dat het aan de Minister of aan zijn gemachtigde toekwam om, met toepassing van het derde lid van artikel 51/4, § 2, de taal, het Nederlands of het Frans, vast te stellen voor het onderzoek van het dossier.
B.4. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 10 juli 1996, die de in het geding zijnde bepaling in de vreemdelingenwet heeft ingevoegd, blijkt dat de doelstelling van de wetgever drievoudig was : meer « duidelijkheid en rechtszekerheid » scheppen in de behandelingsprocedure van asielaanvragen, « manipulatie [door asielzoekers] van de taalrol » vermijden en « een goed beheer van dossierbehandeling mogelijk [...] maken » (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 364/1, pp. 32-34). Uit diezelfde parlementaire voorbereiding blijkt eveneens dat de wetgever de asielzoekers het recht wilde garanderen om, wanneer zij daadwerkelijk het Nederlands of het Frans spreken, gehoord te worden in de taal van hun keuze (ibid., pp. 32 en 33).
B.5.1. In zoverre de asielzoekers het Nederlands of het Frans kunnen kiezen als de taal waarin hun aanvraag zal worden onderzocht, worden zij niet anders behandeld dan de gebruikers van de centrale diensten bedoeld in de artikelen 41 en 42 van de gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken. Het is slechts wanneer zij, zoals te dezen, de bijstand van een tolk vragen dat de asielzoekers, in tegenstelling tot de gebruikers van de centrale diensten, die mogelijkheid om zelf de proceduretaal te kiezen, verliezen.
B.5.2. Die maatregel is redelijkerwijze verantwoord ten aanzien van de door de wetgever nagestreefde doelstellingen. Op grond van het feit dat een asielzoeker om de bijstand van een tolk verzoekt, kan immers worden vermoed dat hij van het Nederlands net zoals van het Frans geen of slechts een onvolmaakte en in ieder geval onvoldoende kennis heeft om, zelfstandig, in één van die beide talen zijn aanvraag te volgen en ze te verdedigen. Aangezien de vrije keuze van de proceduretaal niet ertoe leidt dat de asielzoeker, daadwerkelijk en zelfstandig, de aldus gekozen taal gebruikt, heeft de wetgever kunnen oordelen dat het in dat geval gepast was aan de overheden de zorg over te laten zelf de taal voor de behandeling van de asielaanvraag vast te stellen : die maatregel beantwoordt zowel aan de zorg om te vermijden dat een proceduretaal eventueel wordt bevoordeeld wegens andere motieven dan de kennis van de genoemde taal als aan de zorg om een zekere soepelheid te waarborgen bij de verdeling van de aanvragen onder de diensten; hij is bovendien niet zonder redelijke verantwoording vermits het optreden van een tolk het de asielzoeker in ieder geval mogelijk maakt, onafhankelijk van de in aanmerking genomen proceduretaal, gebruik te maken van een door hem gekozen taal.
B.6. Het Hof dient echter nog te onderzoeken of de onmogelijkheid om aanvragen « die een klaarblijkelijke verknochtheid vertonen » « samen te voegen », de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, wanneer die onmogelijkheid ertoe zou leiden dat asielaanvragen die uitgaan van personen van eenzelfde gezin niet in eenzelfde taal door eenzelfde kamer van de Vaste Beroepscommissie kunnen worden behandeld.
B.7.1. Noch een algemeen rechtsbeginsel, noch enige bepaling van het Internationaal Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen behelzen voor een Staat waarbij een asielaanvraag aanhangig wordt gemaakt, de verplichting om die aanvraag noodzakelijkerwijs als samenhangend te beschouwen met een procedure die aanhangig is in verband met een lid van het gezin van de aanvrager. Uit het geheel van het voormelde Verdrag blijkt daarentegen dat in beginsel de situatie van de persoon op zich in aanmerking moet worden genomen. Nu er geen enkele verplichting bestaat om asielaanvragen ingediend door leden van eenzelfde gezin gezamenlijk te behandelen, hoewel dit in bepaalde gevallen wenselijk zou kunnen zijn en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur vereisen dat de Minister of zijn gemachtigde hiermee rekening houdt, vermocht de wetgever om de in B.4 vermelde redenen ervan uit te gaan dat niet in de mogelijkheid diende te worden voorzien om alsnog de proceduretaal te wijzigen teneinde een gezamenlijk onderzoek van « verknochte » dossiers mogelijk te maken.
B.7.2. Het aangevoerde beginsel van de eenheid van het gezin is niet van dien aard dat afbreuk wordt gedaan aan hetgeen voorafgaat.
Ofschoon uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat het recht op eerbiediging van het gezinsleven ook bepaalde procedurele waarborgen kan inhouden (E.H.R.M., 13 juli 2000, Elsholz ; 10 mei 2001, T.P. en K.M. ; 20 december 2001, Buchberger ; 17 december 2002, Venema ), strekken die waarborgen zich niet uit tot het recht om de samenvoeging van verschillende procedures te verkrijgen.
Het in aanmerking nemen van het recht op eerbiediging van het gezinsleven, gewaarborgd in artikel 22 van de Grondwet, is niet van dien aard dat het tot een andere conclusie leidt. Om de in B.7.1 uiteengezette redenen moeten de asielaanvragen, ook al worden ze ingediend door leden van eenzelfde gezin, individueel worden onderzocht. Artikel 22 van de Grondwet legt de overheid niet de verplichting op om te voorzien in een samenvoeging van de aanvragen die worden ingediend door leden van eenzelfde gezin, noch om erin te voorzien dat die aanvragen in dezelfde proceduretaal of door dezelfde kamer worden onderzocht.
Voor het overige wordt het recht op eerbiediging van het privé-leven en het gezinsleven gewaarborgd door de bij wet bepaalde voorwaarden inzake gezinshereniging.
B.8. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen het Hof zegt voor recht : Artikel 51/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen schendt de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op 28 oktober 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.