gepubliceerd op 12 november 2004
Uittreksel uit arrest nr. 171/2004 van 28 oktober 2004 Rolnummer 3068 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 november 2003 houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houden Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Arts en de rechters-verslaggeve(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 171/2004 van 28 oktober 2004 Rolnummer 3068 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 november 2003 houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, ingesteld door M.-J. Geerts en anderen.
Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Arts en de rechters-verslaggevers E. Derycke en P. Martens, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 juli 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 juli 2004, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 november 2003 houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 januari 2004, tweede editie), door M.-J. Geerts, wonende te 9200 Dendermonde, Singelweg 96, M. Bavay, wonende te 9200 Dendermonde, Singelweg 59, F. Van Driessche, wonende te 9200 Dendermonde, Singelweg 61, M. Van den Eede, wonende te 9200 Dendermonde, Vlassenbroek 232, en M. Coppens, wonende te 9200 Dendermonde, Singelweg 57.
Op 6 augustus 2004 hebben de rechters-verslaggevers E. Derycke en P. Martens, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat het beroep tot gedeeltelijke vernietiging klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van het onderwerp van het beroep B.1. De verzoekende partijen, eigenaars van zonevreemde constructies, « verzoeken [...] het Hof de discriminaties m.b.t. hun uitsluiting van vrijstelling van planbaten - te wijten aan de combinatie van de artikelen 2 van de decreten van 13 juli 2001 en 19 juli 2002 in combinatie met de artikelen 26 en 27 van het decreet van 21 november 2003 - te willen toetsen aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang met artikel 172 van de Grondwet en derhalve de maatregelen die zij als discriminerend ten hunnen aanzien ervaren zo goed als mogelijk te willen laten wijzigen of vernietigen, alsmede de artikelen 28 en 29 van het decreet van 21 november 2003 m.b.t. de afwending van de ingestelde inkomsten naar het Rubiconfonds te willen toetsen op hun grondwettelijkheid ».
B.2.1. In zoverre het huidige beroep tot vernietiging strekt tot de vernietiging van artikel 2 van het decreet van 13 juli 2001 en van artikel 2 van het decreet van 19 juli 2002 is het niet ontvankelijk, aangezien de termijnen om die bepalingen te bestrijden zijn verstreken.
B.2.2. Overigens heeft het Hof in de arresten nrs. 57/2003 en 87/2004 over die bepalingen reeds uitspraak gedaan.
In het arrest nr. 87/2004 heeft het Hof beslist « dat het beroep tot vernietiging gericht tegen artikel 2 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 19 juli 2002 ' houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 ' van de rol zal worden geschrapt indien tegen artikel 26 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 november 2003 ' houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 ' geen beroep tot vernietiging bij het Hof zou worden ingesteld, of indien, wanneer binnen de wettelijke termijn wel een dergelijk beroep bij het Hof wordt ingesteld, dat beroep door het Hof zou worden verworpen; ».
B.3. In zoverre de verzoekende partijen het Hof uitnodigen de mogelijke discriminaties te onderzoeken die uit de verschillende door de verzoekende partijen onderkende interpretaties van de bestreden bepalingen zouden voortvloeien, is het beroep evenmin ontvankelijk.
In een vernietigingsprocedure onderzoekt het Hof immers in beginsel de bestreden bepalingen in de lezing die volgens hem aan die bepalingen dient te worden gegeven; het dient bijgevolg die bepalingen niet te toetsen in het licht van de verschillende, mogelijke interpretaties die door de verzoekende partijen aan de bestreden bepalingen worden gegeven.
Bovendien moeten de middelen van het verzoekschrift, om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, uiteenzetten in welk opzicht de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, door de bestreden bepalingen zouden zijn geschonden. In zoverre de middelen niet aan die vereisten voldoen, zijn ze niet ontvankelijk.
B.4. Uit het verzoekschrift blijkt dat de verzoekende partijen in essentie als grief aanvoeren dat zij als eigenaars van zonevreemde constructies niet worden vrijgesteld van de planbatenheffing.
Het Hof beperkt zijn onderzoek tot de bestaanbaarheid met het grondwettelijke beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie van de artikelen 26, 27, 28 en 29 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 november 2003 houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996.
Ten aanzien van artikel 26 van het decreet van 21 november 2003 B.5.1. Artikel 88, § 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, zoals gewijzigd bij het bestreden artikel 26, bepaalt : « Een planbatenheffing is verschuldigd wanneer, op basis van een in werking getreden ruimtelijk uitvoeringsplan, een perceel in aanmerking komt voor een vergunning om woningen, bedrijfsgebouwen of recreatieve inrichtingen te bouwen of een functiewijziging door te voeren overeenkomstig artikel 99, § 1, eerste lid, 1° of 6°, of te verkavelen, waarvoor het de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat plan in aanmerking kwam. » B.5.2. Volgens de verzoekende partijen zou een planbatenheffing verschuldigd zijn « indien men in een woonzone, bedrijfszone, een zone voor recreatie of een zone voor recreatief wonen gelegd wordt [...] en een vergunning in deze zones bekomt voor het herbouwen na brand of vernieling van een garage, brug, landgebouw of atelier, voor het heropbouwen op een gewijzigde plaats van [zulke constructies] en voor het uitbreiden van [zulke constructies] » (verzoekschrift, p. 4). Zij zouden « bij een bestemmingswijziging [...] naar wonen, recreatie of bedrijven [...] planbaten verschuldigd zijn indien zij dan een vergunning bekomen om te bouwen conform artikel 99, § 1, eerste lid, 1° [...] » (verzoekschrift, p. 7).
B.5.3. Aangezien thans niet langer sprake is van een vergunning « om te bouwen » in het algemeen, zoals artikel 88, § 1, van het voormelde decreet van 18 mei 1999 vóór de wijziging ervan bij het bestreden artikel 26 bepaalde, maar van een vergunning « om woningen, bedrijfsgebouwen of recreatieve inrichtingen te bouwen », heeft het Hof in het arrest nr. 87/2004 geoordeeld dat vanaf 1 januari 2004 geen planbaten meer verschuldigd zijn wanneer zonevreemde constructies voor een vergunning in aanmerking komen.
In het voormelde arrest overweegt het Hof omtrent het bestreden artikel 26 van het decreet van 21 november 2003 als volgt : « B.3.3. Het voormelde artikel 88, zoals gewijzigd bij de bestreden bepaling, is opnieuw als volgt gewijzigd bij artikel 26 van het decreet van 21 november 2003 ' houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 ' : " In artikel 88 van hetzelfde decreet [het decreet van 18 mei 1999], gewijzigd bij de decreten van 26 april 2000, 13 juli 2001 en 19 juli 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden ' om te bouwen overeenkomstig artikel 99, § 1, 1° ' vervangen door de woorden ' om woningen, bedrijfsgebouwen of recreatieve inrichtingen te bouwen of een functiewijziging door te voeren overeenkomstig artikel 99, § 1, eerste lid, 1° of 6° ';2° in § 2 worden 2° en 3° geschrapt;3° in § 4 worden de woorden ' om te bouwen of de verkavelingsvergunning ' vervangen door de woorden ' om woningen, bedrijfsgebouwen of recreatieve inrichtingen te bouwen of een functiewijziging door te voeren of om te verkavelen '." Die wijzigingen hebben tot doel ' de werking van het planbatensysteem te vereenvoudigen, teneinde de implementatie ervan te vergemakkelijken. Er worden slechts 3 bestemmingen weerhouden die planbaten kunnen doen ontstaan : zones voor woningen, bedrijfsgebouwen en recreatieve inrichtingen ' (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1800/1, p. 10). Bijgevolg zijn voor zonevreemde constructies geen planbaten meer verschuldigd vanaf 1 januari 2004, datum waarop krachtens artikel 62 van het decreet van 21 november 2003 de nieuwe regeling inzake planbatenheffing in werking treedt. » B.5.4. In zoverre de verzoekende partijen zich erover beklagen dat zij als eigenaars van zonevreemde constructies niet worden vrijgesteld van de planbatenheffing, gaan ze uit van een verkeerde lezing van het bestreden artikel 26.
B.6. Daaruit volgt dat de verzoekende partijen als eigenaars van zonevreemde constructies geen enkel belang hebben bij de vernietiging van die bepaling. Integendeel, een eventuele vernietiging van het bestreden artikel 26 zou ertoe leiden dat de vroegere regelgeving herleeft, met als gevolg dat de verzoekende partijen in voorkomend geval opnieuw een planbatenheffing zouden verschuldigd zijn zodra een vergunning voor bouwwerken - daarin begrepen bouwwerken aan zonevreemde constructies - kan worden verleend.
Aangezien de verzoekende partijen door het bestreden artikel 26 geenszins nadelig kunnen worden geraakt in hun hoedanigheid van eigenaars van zonevreemde constructies, is het beroep tot vernietiging van die bepaling klaarblijkelijk niet ontvankelijk wegens ontstentenis van het vereiste belang.
Ten aanzien van de artikelen 27, 28 en 29 van het decreet van 21 november 2003 B.7. Nu de verzoekende partijen geen belang hebben bij de vernietiging van artikel 26 van het decreet van 21 november 2003, hebben zij evenmin belang bij de vernietiging van de artikelen 27, 28 en 29 van hetzelfde decreet waarbij in een aantal modaliteiten inzake de planbatenheffing wordt voorzien.
Nog afgezien van de omstandigheid dat de verzoekende partijen in hun verzoekschrift niet voldoende uiteenzetten op welke wijze het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie door de bestreden artikelen 27, 28 en 29 zou worden geschonden, bevatten die bepalingen enkel nadere regelen inzake de vaststelling van het bedrag van de planbatenheffing (artikel 27), de storting in het Rubiconfonds door de bevoegde ambtenaar (artikel 28) en de verdeling van de planbatenheffingen (artikel 29).
B.8. Het beroep tot vernietiging is klaarblijkelijk niet ontvankelijk wegens ontstentenis van het vereiste belang.
B.9. Gelet op de verwerping van het huidige beroep zal overeenkomstig het beschikkend gedeelte van het arrest nr. 87/2004, het beroep tot vernietiging gericht tegen artikel 2 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 19 juli 2002 « houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 » (zaak nr. 2694) van de rol worden geschrapt.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verwerpt het beroep.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 28 oktober 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.