gepubliceerd op 25 oktober 2004
Uittreksel uit arrest nr. 162/2004 van 20 oktober 2004 Rolnummer 3072 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 40, § 6, tweede lid, van het Vlaamse decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, zoals in Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 162/2004 van 20 oktober 2004 Rolnummer 3072 In zake : de vordering tot schorsing van artikel 40, § 6, tweede lid, van het Vlaamse decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, zoals ingevoegd door het decreet van 19 maart 2004, ingesteld door J. Verhaeghe.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Moerman en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 4 augustus 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 5 augustus 2004, heeft J. Verhaeghe, wonende te 9860 Oosterzele, Moorselestraat 49, een vordering tot schorsing ingesteld van artikel 40, § 6, tweede lid, van het Vlaamse decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, zoals ingevoegd door het decreet van 19 maart 2004 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 mei 2004, tweede editie).
Bij afzonderlijk verzoekschrift vordert de verzoekende partij eveneens de vernietiging van dezelfde decretale bepaling. (...) II. In rechte (...) B.1.1. De verzoeker vordert de vernietiging en de schorsing van artikel 40, § 6, tweede lid, van het decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, ingevoegd door artikel 31 van het decreet van 19 maart 2004 tot wijziging van het decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, dat luidt : « De disciplinaire schorsingen van meerderjarige sportbeoefenaars worden voor de duur van de schorsing bekendgemaakt op de hiertoe door de regering gepubliceerde website en via de officieel door de sportfederaties opgerichte communicatiekanalen. Deze bekendmaking omvat naam, voornaam en geboortedatum van de sportbeoefenaar, begin en einde van de schorsingsperiode en de sportdiscipline waarin de overtreding werd vastgesteld. » B.1.2. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient aan twee voorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.
Wat het ernstige karakter van de middelen betreft B.2.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van artikel 22 van de Grondwet, dat bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht. » B.2.2. Bij de ontwikkeling van het middel voert de verzoeker aan dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer eveneens wordt beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten.
Op grond van artikel 1, § 1, 2°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, gewijzigd bij de bijzondere wet van 9 maart 2003, is het Hof bevoegd om in het kader van een beroep tot vernietiging wetgevende normen te toetsen aan de artikelen van titel II « De Belgen en hun rechten » en aan de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet.
B.2.3. Wanneer evenwel een verdragsbepaling die België bindt, een draagwijdte heeft die analoog is aan die van een of meer van de voormelde grondwetsbepalingen, vormen de waarborgen vervat in die verdragsbepaling een onlosmakelijk geheel met de waarborgen die in de betrokken grondwetsbepalingen zijn opgenomen. De schending van een grondrecht houdt overigens ipso facto een schending in van het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel.
B.2.4. Daaruit volgt dat, wanneer een schending wordt aangevoerd van een bepaling van titel II of van de artikelen 170, 172 of 191 van de Grondwet, het Hof bij zijn onderzoek rekening houdt met internationaalrechtelijke bepalingen die analoge rechten of vrijheden waarborgen.
Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 22 van de Grondwet blijkt bovendien dat de Grondwetgever « een zo groot mogelijke concordantie [heeft willen nastreven] met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), teneinde betwistingen over de inhoud van dit Grondwetsartikel respectievelijk artikel 8 EVRM te vermijden [...] » (Parl. St., Kamer, 1993-1994, nr. 997/5, p. 2).
B.3.1. Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.» B.3.2. Artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepaalt : « 1. Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privé-leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en goede naam. 2. Eenieder heeft recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aantasting.» B.4.1. Volgens de bestreden bepaling worden disciplinaire schorsingen van meerderjarige sportbeoefenaars voor de duur van de schorsing bekendgemaakt op de hiertoe door de Vlaamse Regering gepubliceerde website en via de officieel door de sportfederaties opgerichte communicatiekanalen. Die bekendmaking omvat naam, voornaam en geboortedatum van de sportbeoefenaar, begin en einde van de schorsingsperiode en de sportdiscipline waarin de overtreding werd vastgesteld.
Hoewel de verzoeker de vernietiging vordert van het gehele artikel 40, § 6, tweede lid, van het bestreden decreet, blijkt uit de uiteenzetting van het middel dat zijn bezwaar niet gericht is tegen de bekendmaking van de schorsing via de door de sportfederaties opgerichte communicatiekanalen, maar enkel tegen de publicatie op de door de Regering gepubliceerde website. Het Hof beperkt derhalve zijn onderzoek tot dat onderdeel van de bestreden bepaling.
B.4.2. Uit de voorbereiding van het decreet blijkt dat het de uitdrukkelijke bedoeling is van de decreetgever om de bekendmaking te doen op een open en dus voor eenieder toegankelijke website, wat in de praktijk ook het geval blijkt te zijn (Parl. St., Vlaams Parlement, 2003-2004, nr. 1854-1, p. 19). Ter verantwoording van die keuze stelt de decreetgever : « De algemene publicatie van de mogelijke disciplinaire schorsingen op een open website werd behouden ook al vond de Commissie dit overmatig en dit gelet op het feit dat bij bevraging van de sportfederaties gebleken is dat deze berichtgeving via website hoog scoort en de sportverenigingen toelaat het mogelijk uitgesproken verbod van toepassing in alle sportdisciplines efficiënt en snel te doen naleven rekening houdende met het organisatieniveau van sportverenigingen in federaties en bonden. » (ibid., p. 19) B.5.1. De bekendmaking van persoonsgegevens op een dergelijke algemene wijze houdt een inmenging in van het recht op eerbiediging van het privé-leven zoals gewaarborgd bij artikel 22 van de Grondwet en bij de voormelde verdragsbepalingen.
Opdat een dergelijke inmenging toelaatbaar is, is vereist dat ze noodzakelijk is om een bepaald wettig doel te bereiken, hetgeen onder meer inhoudt dat een redelijk verband van evenredigheid moet bestaan tussen de gevolgen van de maatregel voor de betrokken persoon en de belangen van de gemeenschap.
B.5.2. Bovendien dient de decreetgever rekening te houden met artikel 22, eerste lid, van de Grondwet, volgens hetwelk enkel de federale wetgever kan bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden het recht op eerbiediging van het privé-leven en het gezinsleven kan worden beperkt.
Weliswaar doet de omstandigheid dat een inmenging in het privé-leven het gevolg is van de regeling van een welbepaalde aan de decreetgever toegewezen aangelegenheid geen afbreuk aan diens bevoegdheid, maar de decreetgever is gehouden door de algemene federale regelgeving die als minimumregeling geldt in welke aangelegenheid ook. In zoverre de bestreden bepaling de publicatie beoogt van persoonsgegevens, impliceert dit dat de decreetgever gehouden is door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
B.6.1. Een beperkte vorm van elektronische publicatie ten behoeve van de toezichthoudende ambtenaren en de verantwoordelijken van de sportverenigingen kan noodzakelijk worden geacht om de effectieve naleving van de aan sportbeoefenaars opgelegde sancties te verzekeren en dient een wettig doel. De door het decreet voorgeschreven verspreiding van persoonsgegevens op een niet-beveiligde en dus voor eenieder toegankelijke website gaat evenwel verder dan die doelstelling vereist. Een dergelijke publicatie heeft niet enkel tot gevolg dat eenieder van die gegevens kennis kan nemen, ook al strekt dit hem tot geen enkel nut, maar ze maakt het ook mogelijk dat de bekendgemaakte gegevens voor andere doeleinden worden gebruikt en verder worden verwerkt, waardoor zij ook nog verspreid kunnen worden nadat de sancties zijn afgelopen en de publicatie van de bedoelde website is verdwenen.
B.6.2. Doordat, enerzijds, blijkt dat de bestreden publicatie niet noodzakelijk is om de door de decreetgever nagestreefde wettige doelstelling te bereiken, vermits die doelstelling ook op een voor de betrokkenen minder nadelige wijze kan worden gerealiseerd en, anderzijds, de gevolgen van de maatregel onevenredig zijn met die doelstelling, lijkt de bestreden bepaling, na een eerste onderzoek van de zaak, strijdig te zijn met artikel 22 van de Grondwet en met de verdragsbepalingen die een analoge draagwijdte hebben.
B.6.3. Nu het eerste middel ernstig is, dient het Hof in het kader van de vordering tot schorsing het tweede middel niet te onderzoeken.
Over het moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.7.1. Een schorsing door het Hof moet kunnen voorkomen dat voor de verzoekende partij door de onmiddellijke toepassing van de bestreden norm een ernstig nadeel zou ontstaan dat bij een eventuele vernietiging niet of nog moeilijk zou kunnen worden hersteld.
B.7.2. Tot staving van het feit dat de bestreden bepaling hem een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dreigt te berokkenen, voert de verzoeker aan dat ook personen die vreemd zijn aan de sportwereld, van de gegevens gepubliceerd op de bedoelde website kennis kunnen nemen.
De verzoeker ervaart dit als een publieke vernedering met nadelige gevolgen voor zijn professioneel en sociaal leven.
B.7.3. Het beschermen van persoonsgegevens is van fundamenteel belang voor het genot van het recht op bescherming van het privé-leven. De bestreden bepaling, die een schending van dat recht lijkt in te houden, dreigt de verzoeker, in afwachting van de behandeling door het Hof van de zaak ten gronde, een moeilijk te herstellen ernstig nadeel te berokkenen, nu de bedoelde persoonsgegevens voor eenieder toegankelijk zijn en op voortdurende wijze voor andere doeleinden kunnen worden aangewend, zodat zijn naam en reputatie onherstelbare schade kan worden toegebracht.
Om die redenen, het Hof schorst in artikel 40, § 6, tweede lid, van het Vlaamse decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening de woorden « op de hiertoe door de regering gepubliceerde website en ».
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.