Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 oktober 2004

Uittreksel uit arrest nr. 128/2004 van 7 juli 2004 Rolnummer 2961 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2272 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de vrederechter van het kanton Mechelen. Het Arbitragehof, samengeste wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
arbitragehof
numac
2004203033
pub.
18/10/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 128/2004 van 7 juli 2004 Rolnummer 2961 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 2272 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de vrederechter van het kanton Mechelen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 24 maart 2004 in zake G. Goossens tegen L. Leemans en M. De Winter, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 29 maart 2004, heeft de vrederechter van het kanton Mechelen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 2272 van het Burgerlijk Wetboek [betreffende] de verjaring voor de levering door kooplieden wegens de koopwaar die zij verkopen aan personen die geen koopman zijn, in combinatie met artikel 1-5 van de wet van 1 mei 1913 al dan niet de artikelen 10 en 11 grondwet, doordat zij een dergelijke handelaar die in het begin van het jaar levert bevoordeelt qua aanvangsdatum en duur van de verjaringstermijn ten opzichte van een dergelijke handelaar die op het einde van het jaar levert en die benadeeld kan zijn in verband met de aanvangsdatum en de duur van de verjaring ? Is met andere woorden deze verschillende behandeling redelijk, objectief en proportioneel verantwoord ? » Op 21 april 2004 hebben de rechters-verslaggevers L. Lavrysen en P. Martens, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen een arrest van onmiddellijk antwoord te wijzen. (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter legt aan het Hof een verschil in behandeling voor van kooplieden die aan particulieren leveren, naargelang zij hun koopwaar in het begin of op het einde van het jaar leveren.

B.2. Krachtens artikel 2272 van het Burgerlijk Wetboek verjaart de rechtsvordering van kooplieden, wegens de koopwaren die zij verkopen aan personen die geen koopman zijn, door verloop van een jaar.

Die termijn biedt de kooplieden voldoende tijd om hun rechtsvordering in te stellen. Hij kan derhalve als zodanig niet als een onevenredige beperking van hun rechten worden beschouwd.

B.3. Krachtens artikel 5 van de wet van 1 mei 1913 « op het krediet der kleinhandelaars en ambachtslieden en op de interesten wegens vertraagde betaling » verjaart de eis tot betaling van de schuldvorderingen van kooplieden, wegens koopwaren die zij verkopen aan personen die geen koopman zijn, « door verloop van één jaar te rekenen van het burgerlijk jaar binnen hetwelk de koopwaren werden verkocht ».

Die bepaling doet het voorgelegde verschil in behandeling ontstaan doordat zij, volgens de verwijzende rechter, de verjaringstermijn slechts doet ingaan na het verstrijken van het burgerlijk jaar waarin de koopwaar werd geleverd.

De uitgestelde aanvangsdatum heeft als gevolg dat de werkelijke verjaringstermijn kan variëren van één tot twee jaar, afhankelijk van de leveringsdatum.

B.4. Nu de eenjarige verjaringstermijn als evenredig kan worden beschouwd, doet ook de uitgestelde aanvangsdatum van de verjaringstermijn geen onevenredige gevolgen ontstaan. Hij heeft voor de kooplieden niet alleen als voordeel dat zij in de meeste gevallen over een langere termijn dan één jaar beschikken om hun rechtsvordering in te stellen, maar ook dat hun rechtsvorderingen voor de leveringen van een bepaald jaar op dezelfde datum vervallen, namelijk op 31 december van het jaar volgend op de levering.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 2272 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang gelezen met artikel 5 van de wet van 1 mei 1913 op het krediet der kleinhandelaars en ambachtslieden en op de interesten wegens vertraagde betaling, schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 7 juli 2004.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, A. Arts

^