Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 21 oktober 2004

Uittreksel uit arrest nr. 155/2004 van 22 september 2004 Rolnummer 2841 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 12 mei 2003 betreffende de juridische bescherming van diensten van de informatiemaatschappij gebaseerd op of bestaa Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2004202941
pub.
21/10/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 155/2004 van 22 september 2004 Rolnummer 2841 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 12 mei 2003 betreffende de juridische bescherming van diensten van de informatiemaatschappij gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang, ingesteld door de Vlaamse Regering.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 november 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 november 2003, heeft de Vlaamse Regering, Martelaarsplein 19, 1000 Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 12 mei 2003 betreffende de juridische bescherming van diensten van de informatiemaatschappij gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 mei 2003). (...) II. In rechte (...) B.1. Het enige middel is afgeleid uit een schending van artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, van de Grondwet en artikel 4, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

B.2.1. De bestreden wet van 12 mei 2003 « betreffende de juridische bescherming van diensten van de informatiemaatschappij gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang » is van toepassing op de diensten van de informatiemaatschappij, waaronder volgens artikel 2, 1°, wordt verstaan : « elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van de dienst verricht wordt ».

B.2.2. Volgens de Vlaamse Regering heeft die omschrijving tot gevolg dat de wet ook van toepassing is op de radio-omroep en de televisie, die tot de bevoegdheid van de gemeenschappen behoren.

B.3.1. De bestreden wet van 12 mei 2003 « beoogt de omzetting van de Europese richtlijn betreffende de diensten van de informatiemaatschappij [richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang] » (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2153/001, p. 6). Zij strekt ertoe « een voldoende rechtsbescherming te bieden tegen het met een direct of indirect winstgevend doel op de markt brengen van illegale uitrusting, die het mogelijk of gemakkelijk maakt om technische maatregelen die genomen zijn om de betaling van een legaal verrichte dienst van informatiemaatschappij zeker te stellen, zonder toestemming te omzeilen ». « Het [ontwerp] voorziet ook in doeltreffende, afschrikkende en evenredige sancties en passende rechtsvorderingen » (ibid., p. 5).

B.3.2. Voor de definitie van « diensten van de informatiemaatschappij » grijpt de richtlijn 98/84/EG terug naar de definitie ervan in artikel 1 van de richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij de richtlijn 98/48/EG. Dit begrip wordt als volgt omschreven : « elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt ». Artikel 1, punt 2, vierde alinea, van die richtlijn bepaalt : « Deze richtlijn geldt niet voor : radio-omroepdiensten [en] televisieomroepdiensten ».

B.3.3. Hoewel de Raad van State in zijn advies (ibid., p. 21) had gesteld dat in artikel 2 van het ontwerp tot uiting zou moeten worden gebracht dat het ontwerp de richtlijn omzet wat de diensten van de informatiemaatschappij betreft, met uitsluiting van de televisieomroep en de radio-omroep, oordeelde de wetgever dit niet noodzakelijk omdat naar zijn oordeel de radio- en televisieomroep, eveneens beoogd in de richtlijn, tot de bevoegdheid van de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap behoort, met uitzondering van die materie op het Brusselse grondgebied, waarvoor de federale wetgever bevoegd blijft (ibid., p. 6). Bovendien is in de bijlage van de wet een « Indicatieve lijst van diensten die niet onder de definitievallen van 'diensten van de informatiemaatschappij' bedoeld bij artikel 2, 1° », van de wet van 12 mei 2003 opgenomen waar de radio- en televisieomroepdiensten uitdrukkelijk zijn vermeld (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-2153/003, pp. 3-4).

B.4.1. De radio-omroep, die de televisie omvat, kan van de andere vormen van telecommunicatie worden onderscheiden doordat een radio-omroepprogramma openbare informatie verspreidt en vanuit het oogpunt van degene die uitzendt, bestemd is voor het publiek in het algemeen of voor een deel ervan en geen vertrouwelijk karakter heeft.

Diensten die geïndividualiseerde en door een vorm van vertrouwelijkheid gekenmerkte informatie leveren, vallen daarentegen niet onder de radio-omroep en behoren tot de bevoegdheid van de federale wetgever.

B.4.2. Doorslaggevend voor radio-omroep en televisie is het ter beschikking stellen van openbare informatie voor het publiek in het algemeen. In een evolutieve interpretatie van het omroepbegrip omvat dit ook het uitzenden op individueel verzoek. Omroepactiviteiten verliezen niet hun aard omdat met de evolutie van de techniek aan de kijker of luisteraar een ruimere mogelijkheid van eigen keuze wordt geboden.

B.4.3. Bij de afbakening van de wederzijdse bevoegdheid van de Staat en de gemeenschappen inzake elektronische informatievoorziening dient voor ogen te worden gehouden dat de radio-omroep en televisie aan de gemeenschappen is toevertrouwd als culturele aangelegenheid. De federale wetgever is bevoegd om de andere aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij te regelen, enerzijds, op basis van zijn residuaire bevoegdheid en, anderzijds, op basis van de hem voorbehouden bevoegdheid, onder meer inzake de economie, waartoe behoren de algemene regels inzake de bescherming van de verbruiker, het prijsbeleid, het mededingingsrecht, het handelsrecht en de vestigingsvoorwaarden.

B.5. Bijgevolg dient artikel 2, 1°, van de wet van 12 mei 2003 betreffende de juridische bescherming van diensten van de informatiemaatschappij gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang aldus te worden geïnterpreteerd dat het niet de radio-omroep en televisiediensten omvat zoals omschreven onder B.4.1 en B.4.2.

Onder voorbehoud van die interpretatie, schenden de bestreden bepalingen niet de bevoegdheid van de gemeenschappen zoals bepaald in artikel 4, 6°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep, onder voorbehoud dat artikel 2, 1°, van de wet van 12 mei 2003 betreffende de juridische bescherming van diensten van de informatiemaatschappij gebaseerd op of bestaande uit voorwaardelijke toegang wordt geïnterpreteerd zoals vermeld onder B.4.1 en B.4.2.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 september 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Arts

^