gepubliceerd op 05 oktober 2004
Uittreksel uit arrest nr. 143/2004 van 22 juli 2004 Rolnummer 3021 In zake : de vordering tot schorsing van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 november 2003 « houdende bijzondere bepalingen betreffende de toekenning van de betrek Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslag(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 143/2004 van 22 juli 2004 Rolnummer 3021 In zake : de vordering tot schorsing van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 november 2003 « houdende bijzondere bepalingen betreffende de toekenning van de betrekkingen voor de ambten bepaald bij titel V van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd », ingesteld door R. Couturiaux.
Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter M. Melchior en de rechters-verslaggevers P. Martens en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 11 juni 2004 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 14 juni 2004, is een vordering tot schorsing ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 november 2003 « houdende bijzondere bepalingen betreffende de toekenning van de betrekkingen voor de ambten bepaald bij titel V van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 december 2003), door R. Couturiaux, wonende te 7370 Blaugies, rue Warechaix 4.
Bij hetzelfde verzoekschrift vordert de verzoekende partij eveneens de vernietiging van hetzelfde decreet.
Op 16 juni 2004 hebben de rechters-verslaggevers P. Martens en L. Lavrysen, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat de vordering tot schorsing klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. (...) II. In rechte (...) B.1. Artikel 21, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 9 maart 2003, bepaalt dat « in afwijking van artikel 3, [...] de verzoekschriften tot schorsing slechts ontvankelijk [zijn] wanneer zij worden ingediend binnen een termijn van drie maanden na de bekendmaking van de wet, het decreet of de in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel ».
B.2. Aangezien het aangevochten decreet bekend is gemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 december 2003, is de termijn om een vordering tot schorsing in te dienen, verstreken op 12 maart 2004.
Daaruit volgt dat de vordering tot schorsing ingediend op 11 juni 2004 laattijdig is en dat zij kennelijk onontvankelijk is.
B.3. Ofschoon de verzoekende partij binnen de termijn van drie maanden geen uitsluitsel kon hebben over het lot dat door de overheid zou worden voorbehouden aan haar aanvraag tot benoeming in vast verband, kon zij, zodra het bestreden decreet was bekendgemaakt, vaststellen dat de daarin vastgestelde benoemingsvoorwaarden haar een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dreigden te berokkenen en kon zij bijgevolg vanaf dat moment een vordering tot schorsing van het decreet indienen.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verwerpt de vordering tot schorsing.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 juli 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.