Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 oktober 2004

Uittreksel uit arrest nr. 118/2004 van 30 juni 2004 Rolnummer 2788 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi. Het Arbitragehof, sam wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
arbitragehof
numac
2004202882
pub.
05/10/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 118/2004 van 30 juni 2004 Rolnummer 2788 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 16 september 2003 in zake N. Van Havermaet tegen F. Mathurin, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 22 september 2003, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 203ter, doordat het bepaalt dat de bevoegdheden van de rechter worden geregeld volgens de artikelen 1253bis [lees : 1253ter ] tot 1253quinquies van het Gerechtelijk Wetboek, en met name artikel 1253quater, dat zelf niet verwijst naar het bepaalde in artikel 792, tweede lid, van dat Wetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre een verschil in behandeling wordt ingevoerd tussen diegene die hoger beroep instelt tegen een vonnis gewezen krachtens een vordering gegrond op de artikelen 203 en 203bis van het Burgerlijk Wetboek, en die aldus onderworpen is aan het bepaalde in de artikelen 1051 en 792, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, en diegene die hoger beroep instelt tegen een vonnis gewezen krachtens een vordering gegrond op de artikelen 203, 203bis en 203ter van het Burgerlijk Wetboek ? » (...) III. In rechte (...) B.1.1. Niettegenstaande de vermelding in de prejudiciële vraag van de artikelen 203 en 203bis van het Burgerlijk Wetboek en van de artikelen 1051 en 792 van het Gerechtelijk Wetboek blijkt uit het geheel van de verwijzingsbeslissing dat het Hof enkel wordt ondervraagd over de grondwettigheid van artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek, in zoverre het met name verwijst naar artikel 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek.

B.1.2. Artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek - waarvan enkel de laatste zin van het eerste lid in het geding is - bepaalt : « Indien de schuldenaar een van de verplichtingen opgelegd bij de artikelen 203, 203bis, 205, 207, 303 of 336 van dit Wetboek of de krachtens artikel 1288, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek aangegane verbintenis niet nakomt, kan de schuldeiser, onverminderd het recht van derden, zich doen machtigen om, met uitsluiting van voornoemde schuldenaar, onder de voorwaarden en binnen de grenzen door het vonnis gesteld, de inkomsten van deze laatste of iedere andere hem door een derde verschuldigde geldsom te ontvangen. De rechtspleging en de bevoegdheden van de rechter worden geregeld volgens de artikelen 1253bis tot 1253quinquies van het Gerechtelijk Wetboek.

Het vonnis kan worden tegengeworpen aan alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars, na kennisgeving door de griffier op verzoek van de eiser.

Wanneer het vonnis ophoudt gevolg te hebben, geeft de griffier daarvan bericht aan de derden-schuldenaars.

De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de derde-schuldenaar moet betalen of ophouden te betalen. » Artikel 1253quater van het Gerechtelijk Wetboek, waarnaar met name het voormelde artikel 203ter verwijst, bepaalt : « Wanneer de vorderingen gegrond zijn op de artikelen 214, 215, 216, 221, 223, 1420, 1421, 1426, 1442, 1463 en 1469 van het Burgerlijk Wetboek : a) doet de rechter de partijen oproepen in raadkamer en poogt ze te verzoenen;b) wordt de beschikking gewezen binnen 15 dagen na de indiening van het verzoek;de griffier geeft ervan kennis aan beide echtgenoten; c) kan, indien de beschikking bij verstek is gewezen, de partij die niet verschenen is, binnen een maand na de kennisgeving verzet doen bij verzoekschrift ingediend ter griffie van de rechtbank;d) is de beschikking vatbaar voor hoger beroep ongeacht het bedrag van de eis : hoger beroep wordt ingesteld binnen een maand na de kennisgeving;e) kan elk der echtgenoten te allen tijde in dezelfde vorm wijziging of intrekking vorderen van de beschikking of het arrest.» B.2. Het door de verwijzende rechter aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling is dat tussen de rechtzoekenden die beroep aantekenen tegen een beslissing van de vrederechter, naargelang die steunt op de artikelen 203 en 203bis dan wel op artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek.

In het eerste geval moet het vonnis krachtens artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek bij deurwaardersexploot worden betekend en gaat de termijn voor hoger beroep in vanaf die betekening.

In het tweede geval moet krachtens artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek en artikel 1253quater, d), van het Gerechtelijk Wetboek de beschikking ter kennis worden gebracht bij gerechtsbrief en gaat de termijn om hoger beroep aan te tekenen in vanaf de dag van die kennisgeving.

B.3.1. Artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek staat de schuldeiser van de uitvoering van een verplichting, gegrond op een van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek of het Gerechtelijk Wetboek waarnaar het genoemde artikel verwijst, toe zich door de rechter te doen machtigen om, onder de voorwaarden en binnen de grenzen gesteld in hetzelfde artikel, de inkomsten van de schuldenaar of iedere andere hem door een derde verschuldigde geldsom te ontvangen.

Tijdens de parlementaire voorbereiding is opgemerkt dat die bepaling werd ingegeven « door de wens om de gedwongen tenuitvoerlegging van de alimentatieregeling te bespoedigen, doeltreffender en minder duur te maken » (Parl. St., Senaat, 1984-1985, 904, nr. 2, p. 36).

B.3.2. Artikel 203ter, eerste lid, laatste zin, met betrekking tot de rechtspleging en de bevoegdheden van de rechter in het kader van de loondelegatie waarin het voorziet, verklaart de artikelen 1253ter tot 1253quinquies van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing en, met name, artikel 1253quater. Littera b) van dat artikel bepaalt dat van de beschikking aan beide echtgenoten kennis wordt gegeven door de griffier; littera d) van hetzelfde artikel voorziet in een termijn voor hoger beroep van één maand na die kennisgeving.

Dat artikel 203ter vermeldt tevens de kennisgeving aan de derden-schuldenaars.

Doordat artikel 203ter de kennisgeving bij gerechtsbrief in aanmerking neemt als wijze van meedelen, wijkt het aldus af van de algemene regel van het gerechtelijk privaatrecht volgens welke de vonnissen worden betekend en die met name van toepassing is op het meedelen van de vonnissen die zijn gewezen op vorderingen die zijn gegrond op de artikelen 203 en 203bis van het Burgerlijk Wetboek.

B.4.1. Het staat aan de wetgever te bepalen op welke wijze het meedelen van akten van rechtspleging wordt geregeld.

De keuze voor de gerechtsbrief in deze aangelegenheid is verantwoord onder meer door de zorg om de kosten van de rechtspleging te drukken en de uitvoering van de beslissing te bespoedigen.

B.4.2. De sommendelegatie die in artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek wordt geregeld, onderscheidt zich op objectieve wijze van de maatregelen die op de artikelen 203 en 203bis van het Burgerlijk Wetboek steunen.

De sommendelegatie betreft immers niet de erkenning van een op een familiale band berustende verplichting maar wel een manier om een dergelijke verplichting die de rechter oplegt aan een schuldenaar die in gebreke blijft, rechtstreeks te doen uitvoeren door derden-schuldenaars.

De situatie van de schuldeiser van de niet nagekomen onderhoudsverplichting vereist dat de niet-betaling van de alimentatievergoeding zonder verwijl wordt verholpen.

B.4.3. Uit wat voorafgaat blijkt dat het in redelijkheid verantwoord is dat de wetgever, voor de betwistingen met betrekking tot artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek, heeft gekozen voor de kennisgevingsprocedure om de ter zake genomen beschikkingen mee te delen.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 203ter van het Burgerlijk Wetboek schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 30 juni 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^