Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 oktober 2004

Uittreksel uit arrest nr. 147/2004 van 15 september 2004 Rolnummers 2768 en 2769 In zake : de beroepen tot vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 19 december 2002 betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt, en Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2004202872
pub.
05/10/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 147/2004 van 15 september 2004 Rolnummers 2768 en 2769 In zake : de beroepen tot vernietiging van het decreet van het Waalse Gewest van 19 december 2002 betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt, en inzonderheid van de artikelen 10, § 3, 51, 52 en 74 ervan, ingesteld door de n.v. Electrabel en door Interost.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en L. Lavrysen, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 6 en 7 augustus 2003 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 7 en 8 augustus 2003, hebben de n.v. Electrabel, met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Regentlaan 6, en de « Interkommunale Elektrizitäts- und Gasgesellschaft der Ostgebiete », afgekort Interost, met maatschappelijke zetel te 4700 Eupen, Vervierser Strasse 64-68, beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van het Waalse Gewest van 19 december 2002 betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt, en inzonderheid van de artikelen 10, § 3, 51, 52 en 74 ervan (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 februari 2003).

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 2768 en 2769 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van het gebruik van de Duitse taal door de verzoekende partij Interost (zaak nr. 2769) B.1.1. De verzoekende partij in de zaak nr. 2769, die haar verzoekschrift in het Duits heeft ingediend, is een intercommunale vennootschap waarvan de maatschappelijke zetel is gevestigd te Eupen, dus in het Duitse taalgebied, en die werkzaam is in gemeenten van dat gebied, alsook in gemeenten van het Franse taalgebied.

Krachtens artikel 62, tweede lid, 6°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient zij voor het Hof de taal te gebruiken die is vastgesteld in de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.

B.1.2. Artikel 36, § 2, van de voormelde gecoördineerde wetten, dat het geval van de verzoekende partij beoogt, bepaalt : « Indien daartoe aanleiding bestaat, bepaalt de Koning, aan de hand van de principes die § 1 beheersen, de taalregeling voor de gewestelijke diensten waarvan de werkkring gemeenten van verschillende taalgebieden, behalve Brussel-Hoofdstad, bestrijkt en waarvan de zetel gevestigd is in een gemeente uit het Malmedyse of in het Duitse taalgebied. » B.1.3. Aangezien de Koning die bepaling niet ten uitvoer heeft gelegd, legt geen enkele normatieve bepaling het gebruik van een bepaalde taal aan de beoogde diensten op. De verzoekende partij kan bijgevolg niet worden verweten dat zij, in de handelingen en verklaringen die zij aan het Hof richt, de taal heeft gebruikt van het gebied waar haar zetel is gevestigd.

Dat geldt des te meer, daar artikel 36, § 1, van de gecoördineerde wetten, dat niet op de verzoekende partij van toepassing is, maar waarvan zij is kunnen uitgaan vermits de Koning paragraaf 2 van datzelfde artikel niet ten uitvoer heeft gelegd, voor de zaken die niet in een taalgebied gelokaliseerd of lokaliseerbaar zijn, de taal aanwijst van het gebied waarin haar zetel is gevestigd. In tegenstelling tot wat de Waalse Regering aanvoert, betreft het beroep echter geen zaak die in het Franse taalgebied gelokaliseerd of lokaliseerbaar is, aangezien de bestreden bepalingen in beide taalgebieden kunnen worden toegepast. Het heeft in dat opzicht geen belang dat de thans hangende geschillen uitsluitend betrekking hebben op gemeenten die in het Franse taalgebied gelegen zijn.

B.1.4. De door de Waalse Regering aangevoerde exceptie, afgeleid uit de nietigheid van het verzoekschrift in de zaak nr. 2769 wegens schending van artikel 62 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, wordt verworpen.

Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen.

B.2.1. Artikel 10, § 3, van het decreet van het Waalse Gewest van 19 december 2002 betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt bepaalt : « Als de netbeheerder wordt voorgedragen door een gemeente die eigenaar is van een deel van het op haar grondgebied gelegen net of door een ingesloten gemeente, kan de Regering die gemeente ertoe machtigen op eigen kosten over te gaan tot de onteigening ten algemenen nutte van bedoeld distributienet indien zulks nodig is voor de uitvoering van de opdrachten van de voorgedragen netbeheerder.

De ingesloten gemeente is de gemeente waarvan het distributienet, dat op haar grondgebied gelegen is, beheerd wordt door een andere beheerder dan de beheerder van het net van de gezamenlijke aangrenzende gemeenten.

De rechtspleging bij dringende omstandigheden ingevoerd bij de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte en de concessies voor de bouw van autosnelwegen is van toepassing op de onteigeningen bedoeld in § 3, eerste lid.

In afwijking van artikel 9 van het decreet van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales mag een gemeente verbonden met een intercommunale die het beheer van het distributienet waarneemt, naast de gevallen bedoeld in artikel 9 hierboven, vóór de vervaldatum van de intercommunale uittreden als ze voldoet aan de voorwaarden bedoeld in paragraaf 3, eerste lid. In dat geval wordt geen stemming vereist, onverminderd elke statutaire bepaling. De gemeente vergoedt de schade die haar uittreden aan de andere vennoten berokkent. De schade wordt door een deskundige geschat. » B.2.2. Artikel 51 van hetzelfde decreet schrapt het woord « kandidaat » in artikel 3 van het decreet van het Waalse Gewest van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, dat luidde : « Elke kandidaat-netbeheerder is eigenaar of houder van een recht om het genot te hebben van de infrastructuren en uitrustingen van het net dat hij wenst te beheren. » B.2.3. Artikel 52 van hetzelfde decreet vult artikel 10 van het decreet van het Waalse Gewest van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt aan met een paragraaf 3, waarvan de bewoordingen identiek zijn aan die van paragraaf 3 van artikel 10 van het decreet van 19 december 2002, opgenomen onder B.2.1.

B.2.4. Artikel 74 van hetzelfde decreet bepaalt dat hoofdstuk XIV van het decreet, waartoe de bestreden artikelen 51 en 52 behoren, in werking treedt op 1 januari 2003.

B.2.5. Het bestreden decreet van 19 december 2002 heeft als hoofddoel de omzetting, op gewestelijk vlak, van de Richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas, die ertoe strekt een competitieve interne markt voor aardgas tot stand te brengen. In de memorie van toelichting wordt erop gewezen dat « zoals voor de elektriciteit, de Regering de liberalisering van de gasmarkt wenst op te nemen in een kader van duurzame ontwikkeling » en dat « de regels betreffende de organisatie van de gasmarkt vanuit een drievoudige zorg zijn uitgewerkt », namelijk « rekening houden met de economische inzet, het milieu beschermen en de sociale aspecten van de levering van gas waarborgen ». Om die doelstellingen te bereiken, beschikt het Waalse Gewest over actiemiddelen, waaronder « de aanwijzing van een of meer distributienetbeheerders » (Parl. St., Waals Parlement, 2001-2002, nr. 398/1, p. 7). Het « gasdecreet » van 19 december 2002 berust grotendeels op dezelfde beginselen als die waarop het « elektriciteitsdecreet » van 12 april 2001 is geïnspireerd. Beide decreten leggen op dezelfde wijze de scheiding op tussen, enerzijds, de activiteiten inzake het beheer van de netten en, anderzijds, de activiteiten inzake de levering aan de klanten, en voorzien in een soortgelijke procedure voor de aanwijzing van de distributienetbeheerders.

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.3.1. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.

Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.3.2. Als eigenaar of mede-eigenaar - door zich met intercommunales te verbinden - van een deel van de elektriciteits- en gasdistributienetten, of houder van een gebruiksrecht op die netten, kunnen de verzoekende partijen rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door bepalingen die het, voor de gemeenten, mogelijk maken delen van die netten te onteigenen. De verzoekende partijen doen dus blijken van het vereiste belang om de vernietiging van de artikelen 10, § 3, en 52, van het bestreden decreet te vorderen. In tegenstelling tot wat de tussenkomende partij A.L.E. aanvoert, wordt het nadeel dat de eigenaars van de netten als gevolg van de onteigening zouden kunnen lijden, rechtstreeks veroorzaakt door de bestreden decreetsbepalingen, die de onteigening mogelijk maken.

B.3.3. De verzoekende partijen zijn, ofwel rechtstreeks (voor de intercommunale Interost) ofwel onrechtstreeks via deelneming in verschillende intercommunales (voor de n.v. Electrabel), mogelijke kandidaten voor de aanwijzing als beheerder van een deel van de gas- en elektriciteitsdistributienetten. Zij kunnen dus rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de bepalingen van de artikelen 51 en 74 van het decreet, die betrekking hebben op de procedure voor de aanwijzing van de netbeheerders. Aangezien die procedure voor onbepaalde duur is vastgesteld, sluit het feit dat de verzoekende partijen geen kandidaat waren bij de recente aanwijzingen door de bij de hangende geschillen betrokken gemeenten, omdat zij niet voldeden aan de toen in het decreet gestelde voorwaarden, niet uit dat zij, voor de toekomst, belang erbij hebben de vernietiging van de voormelde bepalingen te verkrijgen.

B.3.4. De vraag of de bestreden bepalingen tot doel of tot gevolg hebben de lopende procedure voor de aanwijzing van de netbeheerders of de hangende geschillen met betrekking tot die procedure te beïnvloeden, is ten slotte verbonden met de interpretatie die eraan dient te worden gegeven en waarover de partijen van mening verschillen. Zij valt samen met de grond van de zaak en dient samen daarmee te worden onderzocht.

B.3.5. De excepties worden verworpen.

Ten aanzien van het eerste middel B.4.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 86 en volgende van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en verwijt de artikelen 10, § 3, en 52 van het bestreden decreet dat zij in strijd zijn met de regels inzake de mededinging door het de onteigenende gemeente mogelijk te maken de kandidaat-netbeheerder van haar keuze te bevoordelen.

B.4.2. Artikel 16 van de Grondwet betreft het eigendomsrecht en staat los van de regels betreffende de vrije mededinging. De in het eerste middel geformuleerde grief en de daarin uiteengezette argumentatie kunnen niet met artikel 16 in verband worden gebracht. In zoverre het is afgeleid uit de schending van die bepaling is het middel niet gegrond.

B.4.3. De artikelen 86 en volgende van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bevatten regels met betrekking tot de mededinging en de steunmaatregelen van de Staat. De verzoekende partijen voeren geen enkel argument aan waaruit blijkt dat de door hen bestreden bepalingen een door het gemeenschapsrecht verboden steunmaatregel van de Staat zouden inhouden.

Het Hof onderzoekt het middel alleen in zoverre het een discriminerende schending van de regels inzake de vrije mededinging aanklaagt.

B.4.4. Door te bepalen dat de gemeenten die ofwel eigenaar zijn van een deel van het gasdistributienet (artikel 10, § 3) of het elektriciteitsdistributienet (artikel 52) dat op hun grondgebied levert, ofwel « ingesloten zijn », namelijk waarvan het net wordt beheerd door een rechtspersoon die voor geen enkele van de aangrenzende gemeenten netbeheerder is, dat net of dat deel van het net zullen kunnen onteigenen, heeft de Waalse decreetgever « de autonomie van de beslissingsmacht » van de betrokken gemeenten willen waarborgen, « in zoverre iedere andere eigenaar weigert te onderhandelen over de eigendomsoverdracht teneinde het de door de gemeente voorgedragen kandidaat-netbeheerder mogelijk te maken het gebruiksrecht op het net te verkrijgen » (Parl. St., Waals Parlement, 2002-2003, nrs. 398/13 en 398/15).

B.4.5. Het « elekticiteitsdecreet » van 12 april 2001 en het « gasdecreet » van 19 december 2002 passen, zoals onder B.2.5 wordt verklaard, in de context van de openstelling van de energiemarkten voor de mededinging. Die liberalisering van de markten veronderstelt dat de activiteit inzake het beheer van de distributienetten wordt uitgeoefend door een beheerder die in een context van mededinging zal zijn aangewezen, en dus dat verschillende beheerders zich kandidaat kunnen stellen.

Om zijn opdracht te kunnen vervullen, zal de aangewezen netbeheerder overigens ofwel eigenaar van het netwerk, ofwel houder van een gebruiksrecht daarop moeten zijn. Elke aanwijzing van een nieuwe beheerder, verschillend van die welke tot dan toe de opdracht vervulde, moet dus noodzakelijkerwijs gepaard gaan met een overdracht van de eigendom of, op zijn minst, van het gebruiksrecht op het net.

Zonder die overdracht kan de aanwijzing niet plaatshebben in een open context van mededinging, aangezien de vroegere beheerder de enige mogelijke kandidaat-netbeheerder zou zijn.

B.4.6. Door het de gemeenten mogelijk te maken de delen van het net te onteigenen die ter beschikking zullen moeten worden gesteld van de netbeheerder die zij voor de aanwijzing door de Waalse Regering zullen voordragen, heeft de wetgever de regels inzake de mededinging bijgevolg niet geschonden, maar, integendeel, de voorwaarden gecreëerd voor een correcte toepassing ervan in het kader van de procedure voor de aanwijzing van de beheerders.

B.4.7. De Raad van State kan overigens erop toezien of de gemeenten, bij de keuze van de kandidaat-netbeheerder die aan de bevoegde overheid zal worden voorgedragen, de regels inzake de niet-discriminatie en de mededinging in acht nemen.

B.4.8. Het middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het tweede middel B.5.1. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en verwijt de artikelen 10, § 3, en 52 van het bestreden decreet een onteigeningsmogelijkheid in te voeren die het openbaar belang niet dient en derhalve op onevenredige wijze aan het eigendomsrecht afbreuk doet.

B.5.2. Hoewel het aan de decreetgever staat om, bij de uitoefening van zijn bevoegdheden, te bepalen in welke gevallen een onteigening kan plaatshebben, kan hij dat alleen doen met inachtneming van de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet en van de internationaalrechtelijke bepalingen die het eigendomsrecht beschermen.

Artikel 16 van de Grondwet en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens waarborgen dat de onteigening alleen ten algemenen nutte mag plaatshebben.

Het Hof moet derhalve nagaan of, te dezen, de decreetgever geen onteigeningen mogelijk heeft gemaakt die niet aan die vereiste zouden beantwoorden.

B.5.3. Het is juist dat het doel van openbaar belang volgens hetwelk aan de gebruikers elektriciteit en gas dienen te worden geleverd, reeds werd nagestreefd door de regeling voor de distributie van energie die vóór de inwerkingtreding van het bestreden decreet bestond. De overwogen onteigeningen zouden dus niet tot doel kunnen hebben het mogelijk te maken een algemeen belang te verwezenlijken dat nog niet zou zijn nagestreefd. Het Hof dient evenwel na te gaan of de decreetgever, door in die onteigeningsmogelijkheden te voorzien, geen andere doelstelling tracht te verwezenlijken die als een doelstelling van openbaar belang zou kunnen worden beschouwd.

B.5.4. De beheerders van elektriciteitsdistributienetten (artikel 10 van 12 april 2001) en gasdistributienetten (artikel 10 van decreet van 19 december 2002) worden door de Waalse Regering aangewezen na advies van de Waalse energiecommissie (CWaPE) en op voorstel van de gemeenten en/of provincies wanneer het net in kwestie geheel of ten dele hun eigendom is.

De voormelde bepalingen van het decreet preciseren dat de beheerders moeten worden aangewezen voor geografisch gescheiden en elkaar niet overlappende zones.

De CWaPE is het Waalse regulerende orgaan voor energie, ingesteld bij artikel 43 van decreet van 12 april 2001. Zij is belast met een adviserende opdracht ten aanzien van de overheid inzake de organisatie en de werking van de gewestelijke elektriciteitsmarkt. Op grond van artikel 36 van het decreet van 19 december 2002 is zij voor de gewestelijke gasmarkt met dezelfde opdracht belast.

B.5.5. Zoals uit de onder B.4.4 geciteerde parlementaire voorbereiding blijkt, bestaat één van de doelstellingen van de in het geding zijnde bepalingen erin de autonomie van de gemeenten bij de voordracht van de kandidaat-netbeheerder te waarborgen. Er is eveneens onderstreept dat de autonome beslissingsmacht van de gemeente de « zorg om een homogeen beheer van de netten en de rationalisatie van het grondgebied dat door dezelfde beheerder als die van de aangrenzende gemeenten zou moeten worden beheerd » moet waarborgen, teneinde besparingen op het vlak van beheer te verwezenlijken (Parl. St., Waals Parlement, 2001-2002, nr. 398/27, p. 67).

In een advies van 26 september 2000 stelt de CWaPE dat « de elektriciteitsdistributie in de provincie Luik wordt gekenmerkt door het feit dat zij relatief meer verdeeld is tussen een zuivere intercommunale en twee gemengde intercommunales waarvan de grondgebieden sterk ineengestrengeld zijn » en dat het « nuttig is de rationalisatiemogelijkheden in de provincie na te gaan ».

B.5.6. De doelstellingen met betrekking tot het rationaliseren van het beheer en het vormen van homogene grondgebieden, die als doelstellingen van algemeen belang kunnen worden beschouwd, kunnen in de betrokken grondgebieden alleen worden bereikt door voor sommige delen van het net van netbeheerder te veranderen. Zij beogen derhalve een algemeen nut in de zin van artikel 16 van de Grondwet en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Zij verantwoorden genoegzaam de bekritiseerde onteigeningsmogelijkheid ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.5.7. De maatregel heeft bovendien geen onevenredige gevolgen voor de houders van het eigendoms- of gebruiksrecht op het onteigende net, aangezien de onteigeningsprocedure de mogelijkheid waarborgt rechtsmiddelen aan te wenden en de betaling van een schadeloosstelling te verkrijgen.

B.5.8. Het middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het derde en het vierde middel B.6.1. De middelen zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het beginsel van de wapengelijkheid, en uit de schending van de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en van het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De verzoekende partijen betogen dat de artikelen 51, 52 en 74 van het bestreden decreet ertoe leiden de afloop van de geschillen die thans voor het Hof van Beroep te Luik en voor de Raad van State hangende zijn, alsook de administratieve procedure voor de aanwijzing van de netbeheerders te beïnvloeden.

B.6.2. In zoverre de middelen rechtstreeks de schending van de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en van het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur aanvoeren, is het Hof niet bevoegd om erop te antwoorden. Bovendien heeft artikel 14 van het voormelde Europees Verdrag geen ruimere draagwijdte dan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, wat betreft de rechten en vrijheden gewaarborgd door dat Verdrag en zijn aanvullende protocollen.

B.6.3. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de aangevoerde inmenging betrekking zou hebben op de bij de Raad van State door Electrabel en Interost ingestelde beroepen tegen de beslissingen van de vier gemeenten die de A.L.E. als kandidaat-netbeheerder hebben voorgedragen.

De wettigheid van die beslissingen, genomen op 10, 17, 23 en 31 juli 2002, ingaande op een uitnodiging daartoe van de gewestregering bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 mei 2002, kan niet worden geraakt door de in deze middelen bestreden decreetsbepalingen die op 1 januari 2003 in werking zijn getreden.

Hieruit volgt dat het bestreden decreet noch de administratieve procedure inzake de aanwijzing van de netbeheerders door de gemeenten, die vóór de inwerkingtreding ervan heeft plaatsgehad, noch de beroepen ingesteld tegen de beslissingen waarmee de gemeenten hebben voorgesteld de A.L.E. als kandidaat-netbeheerder aan te wijzen, kan beïnvloeden.

B.6.4. De aangevoerde inmenging heeft blijkens het door de verzoekende partijen voorgelegde dossier ook betrekking op een voor het Hof van Beroep te Luik hangende procedure, waarnaar wordt verwezen in het derde middel, procedure die is ingesteld op initiatief van de A.L.E., na haar voordracht voor de aanwijzing als netbeheerder en die ertoe strekt Electrabel en verschillende intercommunales ertoe te laten veroordelen te goeder trouw te onderhandelen over de overdracht van de eigendom of het genot van delen van het net. De oorspronkelijke vordering, ingesteld bij dagvaarding in kort geding van 24 september 2002, is bij beschikking van 22 november 2002 van de Voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Luik niet-ontvankelijk verklaard en tegen die beslissing is door de A.L.E. hoger beroep ingesteld.

B.6.5. De mogelijkheid tot onteigening van het net waarin artikel 52 van het bestreden decreet voorziet, heeft weliswaar onrechtstreeks tot gevolg dat het doel van de voor het Hof van Beroep te Luik hangende procedures grotendeels zou kunnen verdwijnen.

Aangezien de bij artikel 52 van het bestreden decreet ingevoerde onteigeningsmogelijkheid de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schendt, om de in B.4.1 tot B.5.7 vermelde redenen, zou het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie evenwel niet kunnen worden geschonden om de enige reden dat een nieuwe bepaling de verwachtingen van een partij in een rechtsgeding zou dwarsbomen. Er kan al evenmin worden aangenomen dat de toegang tot de rechter, gewaarborgd bij artikel 13 van de Grondwet, te dezen zou zijn geschonden.

B.6.6. De besluiten van de Gewestregering tot aanwijzing van de netbeheerders zijn genomen op 9 januari 2003 en bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 februari 2003. Een van die besluiten, dat de A.L.E. als netbeheerder aanwijst onder de opschortende voorwaarde dat voor drie gemeenten het gebruiks- of eigendomsrecht op het net wordt verkregen, wordt voor de Raad van State aangevochten.

B.6.7. Met de bestreden bepalingen, die op 1 januari 2003 in werking zijn getreden, zou de decreetgever zich niet kunnen mengen in de beroepen die op 23 maart 2003 voor de Raad van State tegen het besluit van 9 januari 2003 zijn ingesteld, vermits het decreet is afgekondigd en de bestreden bepalingen in werking zijn getreden vooraleer die beroepen zijn ingesteld.

B.6.8. Het is juist dat de wettigheid van het besluit van de Waalse Regering van 9 januari 2003 in beginsel zou moeten worden beoordeeld in het licht van het bestreden decreet, dat op 1 januari 2003 in werking is getreden, terwijl dat decreet nog niet was bekendgemaakt toen het besluit werd genomen. Maar die kwestie valt onder de bevoegdheid van de Raad van State. Uit het loutere gegeven dat een decreet wordt bekendgemaakt nadat op grond van dat decreet administratieve beslissingen zijn genomen, kan niet worden afgeleid dat het decreet zelf op discriminerende wijze het beginsel van de niet-terugwerkende kracht van de wetten zou schenden.

B.6.9. De middelen zijn niet gegrond.

Ten aanzien van het vijfde middel (zaak nr. 2769) B.7.1. Het vijfde middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10, 11, 16 en 17 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, artikel 22 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het decreet d'Allarde, en verwijt de artikelen 10 en 52 van het bestreden decreet dat zij de vergoeding beperken van de schade, veroorzaakt door de uittreding van de gemeente, aan de andere vennoten binnen de intercommunale, waarbij aldus elke schadeloosstelling ten behoeve van de intercommunale zelf wordt uitgesloten.

B.7.2. Artikel 52 van het bestreden decreet voert in artikel 10 van het « elektriciteitsdecreet » een paragraaf 3 in, waarvan de bewoordingen sterk gelijken op die van paragraaf 3 van artikel 10 van het bestreden decreet. Die twee bepalingen voorzien in fine erin dat « de gemeente [die voortijdig uit de intercommunale treedt] [...] verplicht [is] de schade te vergoeden die haar uittreden aan de andere vennoten berokkent [en die] door deskundigen [wordt] geraamd ».

Artikel 9, § 2, van het Waalse decreet van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales bepaalt daarentegen dat elke vennoot in de daarin vastgestelde gevallen kan uittreden, « onder voorbehoud dat degene die uittreedt de schade vergoedt die zijn uittreding, naar schatting van deskundigen, aan de intercommunale en aan de andere vennoten berokkent ».

B.7.3. De bestreden bepaling wijkt af van de algemene regel die op de Waalse intercommunales van toepassing is en die vereist dat, in geval van uittreding, de vennoot die uittreedt de schade vergoedt die de andere vennoten en de intercommunale hebben geleden, en voert op dat gebied tussen de vennoten en de intercommunale een verschil in behandeling in.

B.7.4. In de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepalingen wordt verwezen naar artikel 9 van het voormelde decreet van 5 december 1996 en wordt erop gewezen dat de wetgever « een nieuwe uittredingsmogelijkheid » heeft willen overwegen, « gelet op het beperkte aantal uittredingen die door » die bepaling worden beoogd (Parl. St., Waals Parlement, 2001-2002, nr. 398/27, pp. 67 en 92). Er wordt daarentegen geen enkele verantwoording gegeven voor het onder B.7.3 opgemerkte verschil in behandeling.

B.7.5. Het Hof ziet niet in en de Waalse Regering legt niet uit welke motieven zouden kunnen verantwoorden dat de intercommunale niet wordt vergoed voor de schade die haar wordt berokkend door de uittreding van een vennoot in de hypothese bedoeld in artikel 10, § 3, van het « gasdecreet » van 19 december 2002 en artikel 10, § 3, van het « elektriciteitsdecreet » van 12 april 2001, gewijzigd bij artikel 52 van het voormelde decreet van 19 december 2002, terwijl, enerzijds, de andere vennoten moeten worden vergoed en, anderzijds, in de andere gevallen van uittreding in een schadeloosstelling van de intercommunale is voorzien.

Overigens vindt de door de Waalse Regering voorgestelde verzoenende interpretatie geen grondslag in de teksten.

B.7.6. Het middel is gegrond, in zoverre het is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

De artikelen 10, § 3, en 52 van het decreet van 19 december 2002 dienen te worden vernietigd, in zoverre zij, wanneer een vennoot, in het geval dat zij beogen, uit de intercommunale treedt, niet bepalen dat de intercommunale kan worden vergoed voor de schade die zij als gevolg van die uittreding lijdt.

Om die redenen, het Hof - vernietigt de artikelen 10, § 3, en 52 van het decreet van het Waalse Gewest van 19 december 2002 betreffende de organisatie van de gewestelijke gasmarkt, in zoverre zij, wanneer een vennoot, in het geval dat zij beogen, uit de intercommunale treedt, niet bepalen dat de intercommunale kan worden vergoed voor de schade die zij als gevolg van die uittreding lijdt; - verwerpt de beroepen voor het overige.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 15 september 2004.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^