Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 16 juli 2004

Uittreksel uit arrest nr. 61/2004 van 31 maart 2004 Rolnummer 2762 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 37, § 1, 38, § 2, en 39, § 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 22 februari 1995 betreffende de bod Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Fran(...)

bron
arbitragehof
numac
2004202207
pub.
16/07/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 61/2004 van 31 maart 2004 Rolnummer 2762 In zake : de prejudiciële vraag over de artikelen 37, § 1, 38, § 2, en 39, § 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, M. Bossuyt, E. De Groot, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 27 juni 2003 in zake J. Van Lerberghe tegen F. Dermaut en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 10 juli 2003, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 37, § 1, 38, § 2, en 39, § 2, van het Vlaamse decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering (' bodemsaneringsdecreet ') de artikelen 39 en 134 van de Grondwet, alsook het in uitvoering ervan genomen artikel 6, § 1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 in zoverre zij een verbod tot beëindiging inhouden van een huurovereenkomst met betrekking tot een grond waarop een risico-inrichting of -activiteit gevestigd is of wordt uitgevoerd of waar ernstige aanwijzingen van bodemverontreiniging bestaan, en aldus een rechtstreekse weerslag hebben op de contractuele verhoudingen tussen de huurder en de verhuurder ? » (...) III. In rechte (...) De in het geding zijnde bepalingen B.1. De in het geding zijnde bepalingen van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering luiden : «

Art. 37.§ 1. Gronden waarop een inrichting gevestigd is of was of een activiteit wordt of werd uitgevoerd die opgenomen is in de lijst bedoeld in artikel 3, § 1, kunnen slechts overgedragen worden als er vooraf een oriënterend bodemonderzoek heeft plaatsgehad, behalve in het geval bedoeld in artikel 3, § 2, 1°, tweede lid. [...] » «

Art. 38.[...] § 2. Indien uit het beschrijvend bodemonderzoek of uit het register der verontreinigde gronden blijkt dat de bodemsaneringsnormen overschreden zijn, kan de overdracht niet plaatsvinden voor de overdrager : a) een bodemsaneringsproject heeft opgesteld dat ontvankelijk en volledig is;b) jegens OVAM de verbintenis heeft aangegaan de bodemsaneringswerken uit te voeren;en c) financiële zekerheden heeft gesteld overeenkomstig artikel 29. Zolang er geen bodemsaneringsnormen vastgesteld zijn, zijn de bepalingen van de vorige paragrafen van overeenkomstige toepassing indien de bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt. [...] » «

Art. 39.[...] § 2. Indien uit het beschrijvend bodemonderzoek of uit het register van de verontreinigde gronden blijkt dat de grond is aangetast door historische verontreiniging die een ernstige bedreiging vormt, kan de overdracht niet plaatsvinden voor de overdrager : a) een bodemsaneringsproject heeft opgesteld dat ontvankelijk en volledig is;b) jegens OVAM de verbintenis heeft aangegaan de bodemsaneringswerken uit te voeren;en c) financiële zekerheden heeft gesteld overeenkomstig artikel 33. [...] » Over de prejudiciële vraag B.2.1. Het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering brengt een wettelijk kader tot stand voor het bestrijden van de bodemverontreiniging in Vlaanderen.

De in het geding zijnde bepalingen maken deel uit van hoofdstuk V, getiteld « Overdracht van gronden ». Ze regelen de procedure die van toepassing is bij de overdracht van gronden bedoeld in artikel 3, § 1, van het decreet, zijnde gronden waarop een inrichting gevestigd is, of een activiteit wordt uitgevoerd, die een verhoogd risico op bodemverontreiniging inhoudt.

B.2.2. De overdracht van dergelijke risicogronden kan slechts plaatsvinden nadat vooraf een oriënterend bodemonderzoek heeft plaatsgehad (artikel 37). Indien uit dat onderzoek of uit het register der verontreinigde gronden een ontoelaatbare verontreiniging blijkt, kan de grond pas worden overgedragen nadat een bodemsaneringsproject is opgesteld, jegens OVAM de verbintenis is aangegaan om de bodemsaneringswerken uit te voeren en financiële zekerheden zijn gesteld tot waarborg voor de kosten van de saneringswerken en de eventuele aansprakelijkheid (artikelen 38 en 39).

B.2.3. Luidens artikel 40, § 2, van het decreet kunnen de verwerver van de gronden of OVAM de nietigheid vorderen van de overdracht die plaatsvond in strijd met de bepalingen van de artikelen 37, 38, §§ 1 tot 3, en 39, §§ 1 tot 3.

B.2.4. Artikel 2, 18°, van het decreet geeft een definitie van wat voor de toepassing van het decreet valt onder « overdracht » van gronden en rekent daartoe, onder meer, « het aangaan of beëindigen van een huur, handelshuur, pacht, bruikleen of concessie voor een gecumuleerde duur van meer dan 1 jaar, op een grond waarop een inrichting gevestigd is of was of een activiteit uitgevoerd wordt of werd die is opgenomen in de lijst van artikel 3, § 1 van dit decreet » (artikel 2, 18°, d ).

B.3. De verwijzende rechter vraagt het Hof of de in het geding zijnde bepalingen een schending inhouden van de regels die de onderscheiden bevoegdheid van de Staat en de gewesten bepalen, doordat zij ten aanzien van de gronden waarop zij van toepassing zijn, een verbod tot beëindiging van de huurovereenkomst zouden inhouden en aldus een rechtstreekse weerslag zouden hebben op de contractuele verhoudingen tussen de huurder en de verhuurder.

B.4.1. Krachtens artikel 6, § 1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen zijn de gewesten bevoegd voor « de bescherming van het leefmilieu, onder meer die van de bodem, de ondergrond, het water en de lucht tegen verontreiniging en aantasting, alsmede de strijd tegen de geluidshinder ».

Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, hebben de Grondwetgever en de bijzondere wetgever aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid toegekend tot het uitvaardigen van regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden.

B.4.2. In artikel 6, § 1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 vindt de gewestwetgever de algemene bevoegdheid om met betrekking tot de bodemsanering regelend op te treden. Inzonderheid is hij op grond van die bepaling bevoegd om maatregelen te nemen ten aanzien van gronden die een verhoogd risico op bodemverontreiniging inhouden.

B.5.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de overdracht van grond naar aanleiding van de beëindiging van een handelshuurovereenkomst.

Uit de combinatie van de bovenvermelde bepalingen volgt dat, wanneer de overdracht van grond met een verhoogd risico op bodemverontreiniging samengaat met het aangaan of het beëindigen van een huurovereenkomst, aan de verhuurder en de huurder specifieke verplichtingen worden opgelegd, naast die welke zijn vermeld in de artikelen 1708 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.

B.5.2. Aldus leidt het bodemsaneringsdecreet ertoe dat de leveringsverplichting van de verhuurder en de teruggaveplicht van de huurder aan bijkomende vereisten worden onderworpen, waarvan de niet-naleving kan leiden tot de nietigheid van de overdracht.

B.6.1. De in het geding zijnde bepalingen vallen binnen de bevoegdheid van de decreetgever inzake de bescherming van het leefmilieu en doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de federale wetgever om de contractuele betrekkingen tussen de huurder en de verhuurder bij de verhuur van een goed te regelen.

B.6.2. De decreetgever grijpt elke vorm van overdracht van het eigendomsrecht of van de feitelijke controle over gronden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging, zoals opgesomd in artikel 2, 18°, aan als een gelegenheid om een onderzoek in te stellen naar eventuele bodemverontreiniging, met het oog op sanering. Hij beoogt daarmee niet de onderliggende rechtsverhoudingen te regelen.

De opgelegde verplichtingen gelden overigens bij alle vormen van overdracht bedoeld in artikel 2, 18°, en niet alleen voor overdrachten die plaatsvinden bij overeenkomst.

B.6.3. Het feit dat de toepassing van de in het geding zijnde bepalingen, bij de beëindiging van een huurovereenkomst, leiden tot bijkomende verplichtingen voor de huurder, is het gevolg van de cumulatieve toepassing van twee verschillende regelingen, die door twee verschillende wetgevers, elk binnen zijn bevoegdheidsdomein konden worden uitgevaardigd.

Weliswaar kunnen de verwerver van de gronden of OVAM de nietigheid vorderen van de overdracht die plaatsvond in strijd met de bepalingen van de artikelen 37, 38, §§ 1 tot 3, en 39, §§ 1 tot 3. Evenwel, in zoverre die nietigheidsgrond verbonden is met de niet-naleving van bepalingen waarvoor de decreetgever bevoegd was, valt het invoeren van die sanctie eveneens binnen diens bevoegdheid.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 37, § 1, 38, § 2, en 39, § 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering schenden niet de artikelen 39 en 134 van de Grondwet en artikel 6, § 1, II, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, in zoverre zij de overdracht van grond door de verhuurder of de huurder aan bepaalde voorwaarden onderwerpen.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 31 maart 2004.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux. A. Arts.

^