Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 07 juni 2004

Uittreksel uit arrest nr. 87/2004 van 19 mei 2004 Rolnummer 2694 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 6 en 7 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 19 juli 2002 « houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. Fran(...)

bron
arbitragehof
numac
2004201605
pub.
07/06/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 87/2004 van 19 mei 2004 Rolnummer 2694 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 6 en 7 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 19 juli 2002 « houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 », ingesteld door M.-J. Geerts en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters L. François, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 april 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 april 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 6 en 7 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 19 juli 2002 « houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 oktober 2002) door M.-J. Geerts, wonende te 9200 Dendermonde, Singelweg 63, G. De Visscher, wonende te 9200 Dendermonde, Baasrodestraat 113, E. De Bruyne en S. Verspeet, wonende te 9200 Dendermonde, Scheutlagestraat 80, C. De Bruyne, wonende te 9200 Dendermonde, Stuifstraat 18, M. Coppens, wonende te 9200 Dendermonde, Singelweg 57, M. Bavay, wonende te 9200 Dendermonde, Singelweg 59, F. Van Driessche, wonende te 9200 Dendermonde, Singelweg 61, M. Van den Eede en M. Daelemans, wonende te 9200 Dendermonde, Vlassenbroek 232, E. Van den Bossche, wonende te 9200 Dendermonde, Vlassenbroek 58, en A. De Jonckheere en A.M. Robert, wonende te 3090 Overijse, Abstraat 126. (...) II. In rechte (...) Wat de ontvankelijkheid betreft Ten aanzien van de ondertekening van het verzoekschrift B.1.1. De Vlaamse Regering voert aan dat het beroep tot vernietiging niet ontvankelijk zou zijn omdat het verzoekschrift niet ondertekend is, noch door de verzoekende partijen, noch door hun advocaat.

B.1.2. Elk van de verzoekers, die geen beroep doen op de bijstand van een advocaat, hebben een document ondertekend dat voor ieder van hen het belang uiteenzet en dat bij het verzoekschrift werd gevoegd. Uit de talrijke verwijzingen in het verzoekschrift naar die documenten blijkt dat ze als één geheel moeten worden beschouwd en integraal deel uitmaken van het verzoekschrift. Bijgevolg is aan het vereiste van artikel 5 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof voldaan.

De exceptie van de Vlaamse Regering wordt verworpen.

Ten aanzien van het belang B.2. De Vlaamse Regering voert aan dat het beroep tot vernietiging bij gebrek aan belang moet worden afgewezen, omdat de verzoekende partijen nalaten aan te tonen hoe zij rechtstreeks en ongunstig kunnen worden geraakt door elk van de bestreden artikelen van het decreet van 19 juli 2002.

Wat artikel 2 van het decreet van 19 juli 2002 betreft B.3.1. Artikel 2 van het decreet van 19 juli 2002, dat artikel 88, § 2, van het decreet van 18 mei 1999 heeft gewijzigd, breidt de vrijstelling van de planbatenheffing uit tot zonevreemde bedrijven wanneer het goed waarop een bedrijf is gevestigd, een voor bedrijvigheid geëigende bestemming krijgt ten gevolge van het ruimtelijk uitvoeringsplan.

B.3.2. Artikel 2 van het decreet van 19 juli 2002 luidt : « Aan artikel 88, § 2, eerste lid van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt een 5° toegevoegd, die luidt als volgt : ' 5° wanneer het goed waarop een bestaand bedrijf gevestigd is, een voor bedrijvigheid geëigende bestemming krijgt ten gevolge van het ruimtelijk uitvoeringsplan. Deze vrijstelling van de planbaten geldt niet voor het gedeelte van het goed waarop het bedrijf door de nieuwe bestemmingsvoorschriften het bestaande, vergunde bouwvolume of de vergunde bebouwde en/of verharde oppervlakte met meer dan 25 % kan uitbreiden. ' » B.3.3. Het voormelde artikel 88, zoals gewijzigd bij de bestreden bepaling, is opnieuw als volgt gewijzigd bij artikel 26 van het decreet van 21 november 2003 « houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 » : « In artikel 88 van hetzelfde decreet [het decreet van 18 mei 1999], gewijzigd bij de decreten van 26 april 2000, 13 juli 2001 en 19 juli 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 worden de woorden ' om te bouwen overeenkomstig artikel 99, § 1, 1° ' vervangen door de woorden ' om woningen, bedrijfsgebouwen of recreatieve inrichtingen te bouwen of een functiewijziging door te voeren overeenkomstig artikel 99, § 1, eerste lid, 1° of 6° ';2° in § 2 worden 2° en 3° geschrapt;3° in § 4 worden de woorden ' om te bouwen of de verkavelingsvergunning ' vervangen door de woorden ' om woningen, bedrijfsgebouwen of recreatieve inrichtingen te bouwen of een functiewijziging door te voeren of om te verkavelen '.» Die wijzigingen hebben tot doel « de werking van het planbatensysteem te vereenvoudigen, teneinde de implementatie ervan te vergemakkelijken. Er worden slechts 3 bestemmingen weerhouden die planbaten kunnen doen ontstaan : zones voor woningen, bedrijfsgebouwen en recreatieve inrichtingen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1800/1, p. 10). Bijgevolg zijn voor zonevreemde constructies geen planbaten meer verschuldigd vanaf 1 januari 2004, datum waarop krachtens artikel 62 van het decreet van 21 november 2003 de nieuwe regeling inzake planbatenheffing in werking treedt.

B.3.4. Wegens het ontbreken van uitvoeringsplannen heeft de bestreden bepaling in de versie van vóór de wijziging bij het decreet van 21 november 2003 geen toepassing gevonden op de verzoekende partijen.

Aangezien de grieven zijn gericht tegen inmiddels gewijzigde bepalingen, zouden die partijen enkel nog belang hebben bij hun beroep in geval van vernietiging van artikel 26 van het decreet van 21 november 2003, in zoverre een dergelijke vernietiging tot gevolg heeft dat voor zonevreemde constructies opnieuw planbaten verschuldigd zijn vanaf 1 januari 2004.

B.3.5. Daaruit volgt dat de verzoekende partijen thans geen belang hebben bij de vernietiging van de aangevochten bepaling, maar zij zullen het belang bij hun beroep pas definitief verliezen als het decreet van 21 november 2003 (Belgisch Staatsblad , 29 januari 2004, tweede uitgave) niet binnen de wettelijke termijn wordt aangevochten of als het beroep dat tegen dat decreet zou worden gericht, door het Hof zou worden verworpen.

B.3.6. De exceptie van de Vlaamse Regering betreffende het belang bij de vernietiging van artikel 2 van het decreet van 19 juli 2002 wordt verworpen.

Wat artikel 6 van het decreet van 19 juli 2002 betreft B.4.1. Artikel 6 van het decreet van 19 juli 2002, dat artikel 145 van het decreet van 18 mei 1999 heeft vervangen, handelt over de mogelijkheid tot herbouwen of verbouwen na gehele of gedeeltelijke vernieling of beschadiging door een plotse ramp, buiten de wil van de eigenaar. Ingevolge de voormelde decreetswijziging werd de zogenaamde regeling van overmacht voor zonevreemde woningen, middels enkele wijzigingen, uitgebreid tot alle zonevreemde gebouwen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2001-2002, nr. 1203/1, p. 5).

B.4.2. Artikel 6 van het decreet van 19 juli 2002 luidt : « Artikel 145 van hetzelfde decreet [het decreet van 18 mei 1999], gewijzigd bij de decreten van 26 april 2000 en 13 juli 2001, wordt vervangen door wat volgt : '

Artikel 145.§ 1. Voorzover voldaan is aan de voorwaarden in deze paragraaf, vormen de geldende bestemmingsvoorschriften van de gewestplannen en de algemene plannen van aanleg op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling, door de vergunningsverlenende overheid, van aanvragen tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning of milieuvergunning met betrekking tot vergunde of hoofdzakelijk vergunde gebouwen. Deze uitzonderingsbepaling geldt slechts indien de aanvrager het bewijs levert dat voldaan is aan de volgende voorwaarden : 1° het gebouw is geheel of gedeeltelijk vernield of beschadigd door een plotse ramp, buiten de wil van de eigenaar;2° het gebouw was voor de vernieling of beschadiging niet verkrot en werd volgens het bevolkingsregister in de loop van het jaar voorafgaand aan de vernieling of beschadiging bewoond of werd in de loop van het jaar voorafgaand aan de vernieling of beschadiging uitgebaat;3° de aanvraag gebeurt ten laatste binnen het jaar na het toekennen van het verzekeringsbedrag of indien de ramp plaats had na 1 januari 1990, binnen het jaar na de inwerkingtreding van deze bepaling;4° het voorwerp van de aanvraag is niet gelegen in de groengebieden, natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde, natuurreservaten, natuurontwikkelingsgebieden, bosgebieden, valleigebieden en brongebieden, zoals aangewezen in de plannen van aanleg of de ermee vergelijkbare gebieden zoals aangewezen in de ruimtelijke uitvoeringsplannen, evenals in de beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen; 5° in het geval van woningbouw blijft zo het voor de vernieling of beschadiging bestaande bouwvolume meer bedraagt dan 1.000 m3 en het een herbouw betreft, de herbouwde woning beperkt tot 1.000 m3. Indien van de aanvraag gebruik wordt gemaakt om de woning uit te breiden wordt de aanvraag beperkt tot een maximaal bouwvolume van 850 m3 nuttige ruimte en mag deze uitbreiding een volumevermeerdering met 100 % niet overschrijden. Het aantal woongelegenheden blijft beperkt tot het bestaande aantal; 6° in het geval van gebouwen, anders dan woningbouw, is de in het gebouw uitgeoefende activiteit vergund of geacht vergund en blijft het bouwvolume en/of verhardingen beperkt tot de vergunde, of vergund geachte toestand. Het karakter en de verschijningsvorm van het gebouw blijft - ook bij herbouwen - behouden.

De hierboven vermelde regeling kan slechts worden toegepast op voorwaarde dat de goede ruimtelijke ordening niet wordt geschaad. Dit betekent onder meer dat de ruimtelijke draagkracht van het gebied niet wordt overschreden en dat de beoogde verweving van functies de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving niet in het gedrang brengt of verstoort. § 2. De Vlaamse regering vergoedt de grondwaarde en vult de schadevergoeding die uitbetaald wordt door de verzekeraar, met toepassing van artikel 67, § 2, 2° of 67, § 3, 1°, b) van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, aan tot 100 % van de totale verzekerde waarde, ongeacht of het een gehele of gedeeltelijke vernietiging betreft, op voorwaarde dat aan de volgende drie voorwaarden gezamenlijk is voldaan : 1° de gehele of gedeeltelijke vernieling gebeurde buiten de wil van de aanvrager;2° het gebouw is gelegen in een gebied bedoeld in § 1, 4°;3° de eigendom van het betrokken kadastraal perceel wordt overgedragen aan het Vlaamse Gewest. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot deze bepaling. ' » B.4.3. De verzoekende partijen zijn eigenaars van zonevreemde woningen en constructies die zijn gelegen in natuurgebied. Zij kunnen worden geraakt door de bestreden bepaling in zoverre die in natuurgebieden de mogelijkheid tot herbouwen of verbouwen wanneer het gebouw geheel of gedeeltelijk is vernield of beschadigd door een plotse ramp, uitsluit.

B.4.4. Het voormelde artikel 145, zoals vervangen bij de bestreden bepaling, is opnieuw als volgt gewijzigd bij artikel 44 van het decreet van 21 november 2003 : « In artikel 145, § 1, eerste lid van hetzelfde decreet [het decreet van 18 mei 1999], gewijzigd bij decreet van 19 juli 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° na de woorden ' hoofdzakelijk vergunde gebouwen ' worden de woorden ' of constructies ' ingevoegd;2° in 1° worden na de woorden ' het gebouw ' de woorden of de ' constructie ' ingevoegd.» Met de uitbreiding van de regeling van overmacht tot zonevreemde constructies beoogde de decreetgever tegemoet te komen aan het arrest nr. 57/2003 van het Hof (Parl. St., Vlaams Parlement, 2002-2003, nr. 1800/5, p. 17).

B.4.5. Volgens de Vlaamse Regering heeft die wijziging van de bestreden bepaling tot gevolg dat het beroep tot vernietiging van die bepaling onontvankelijk is bij gebrek aan voorwerp.

B.4.6. De bij artikel 44 van het decreet van 21 november 2003 in artikel 145 aangebrachte wijzigingen hebben weliswaar tot gevolg dat de zogenaamde regeling van overmacht wordt uitgebreid tot zonevreemde constructies, doch slechts in zoverre deze laatste niet zijn gelegen in de in artikel 145, § 1, eerste lid, 4°, vermelde ruimtelijk kwetsbare gebieden. Bijgevolg is het beroep tot vernietiging van artikel 6 van het decreet van 19 juli 2002 niet zonder voorwerp onder voorbehoud van wat ten gronde zal worden gezegd bij de beoordeling van het door de bestreden bepaling gewijzigde artikel 145.

B.4.7. De exceptie van de Vlaamse Regering betreffende artikel 6 van het decreet van 19 juli 2002 wordt verworpen.

Wat artikel 7 van het decreet van 19 juli 2002 betreft B.5.1. Artikel 7 van het decreet van 19 juli 2002 vervangt artikel 145bis, § 1, van het decreet van 18 mei 1999, ten einde de mogelijkheden te verruimen om bestaande en vergunde bedrijfsgebouwen te herbouwen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2001-2002, nr. 1203/1, p. 6).

B.5.2. Artikel 7 van het decreet van 19 juli 2002 bepaalt : « In artikel 145bis, van hetzelfde decreet [het decreet van 18 mei 1999], ingevoegd bij het decreet van 26 april 2000 en gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt § 1 vervangen door wat volgt : ' § 1. Voorzover voldaan is aan de voorwaarden in deze paragraaf, vormen de geldende bestemmingsvoorschriften van de gewestplannen en de algemene plannen van aanleg op zichzelf geen weigeringsgrond bij de beoordeling, door de vergunningsverlenende overheid, van aanvragen tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning met betrekking tot bestaande gebouwen. Deze uitzonderingsbepaling geldt slechts indien de aanvraag betrekking heeft op : 1° het verbouwen van een bestaand gebouw binnen het bestaande bouwvolume;2° het herbouwen op dezelfde plaats van een bestaand gebouw binnen het bestaande bouwvolume voorzover het karakter, de verschijningsvorm en de functie van het gebouw behouden blijven;als herbouwen op dezelfde plaats wordt beschouwd, het herbouwen van een nieuw gebouw dat op minstens drie kwart van de oppervlakte van de bestaande gebouwen wordt opgericht; voor woninggebouwen wordt de bestaande woonoppervlakte bedoeld met inbegrip van de woningbijgebouwen, die er fysisch één geheel mee vormen; 3° het herbouwen op een gewijzigde plaats van een bestaand gebouw binnen het bestaande bouwvolume op voorwaarde dat het gebouw getroffen is door een rooilijn of gevat is door een gemeentelijke verordening inzake de voorbouwlijn en op voorwaarde dat de wijziging van de inplanting zich beperkt tot de verplaatsing die tot gevolg heeft dat het gebouw dezelfde voorbouwlijn krijgt als de dichtstbijzijnde gebouwen of tot de verplaatsing conform de in de verordening bepaalde voorbouwlijn;4° het uitbreiden van een bestaand gebouw, niet zijnde woningbouw, met een gebouw of een vaste inrichting, op voorwaarde dat de uitbreiding het noodzakelijke gevolg is van overeenkomstig het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning voorgeschreven algemene, sectoriële of bijzondere voorwaarden, strekkende tot het bevorderen van de kwaliteit van het leefmilieu, of het noodzakelijk gevolg van een voorwaarde die betrekking heeft op de gezondheid van de mens opgelegd na advies van de bevoegde administratie naar aanleiding van een vergunning verleend in het kader van dat decreet, of het noodzakelijk gevolg van maatregelen voorgeschreven door de sociale inspecteurs die bevoegd zijn in het kader van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie, of het noodzakelijk gevolg van maatregelen voorgeschreven in het kader van de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, in het kader van de wet van 24 maart 1987 betreffende de dierengezondheid, of in het kader van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren;5° aanpassingswerken aan of bij een gebouw bedoeld in 4°, zonder dat het overdekte volume wordt uitgebreid;6° het uitbreiden van een bestaande woning;de uitbreiding kan met inbegrip van de woningbijgebouwen, die er fysisch één geheel mee vormen, slechts leiden tot een maximaal bouwvolume van 850 m3 nuttige ruimte; deze uitbreiding mag een volumevermeerdering met 100 % echter niet overschrijden.

De Vlaamse regering kan hiervoor de nadere regels vaststellen.

De mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, 1° tot en met 6°, gelden enkel indien voldaan is aan de volgende voorwaarden : a) de woning of het gebouw is op het moment van de vergunningsaanvraag niet verkrot;woningen of gebouwen worden beschouwd als zijnde verkrot indien ze niet voldoen aan de elementaire eisen van stabiliteit op het moment van de eerste vergunningsaanvraag tot ver- of herbouwen; b) de woning of het gebouw is hoofdzakelijk vergund of wordt geacht vergund te zijn, ook wat de functie betreft; c) het volume van de herbouwde woning blijft beperkt tot 1.000 m3, indien het bestaande bouwvolume meer dan 1.000 m3 bedraagt, en het aantal woongelegenheden blijft beperkt tot het bestaande aantal; d) voor inrichtingen in gebouwen, niet zijnde woningbouw, waarvoor een milieuvergunning vereist is overeenkomstig het decreet van 28 juni 198 [lees : 1985] betreffende de milieuvergunning is bovendien voldaan aan de volgende voorwaarden : - op het moment van de vergunningsaanvraag beschikt de aanvrager over de nodige milieuvergunning voor de uitbating; - het gebouw werd uitgebaat in de loop van het jaar voorafgaand aan de vergunningsaanvraag; - in het geval van herbouwen volgens het eerste lid, 2° dateren de activiteiten in het gebouw van voor 17 juli 1984 en is de milieuvergunning nog geldig voor een periode van minstens 10 jaar op het ogenblik van het indienen van de aanvraag.

De mogelijkheden, vermeld in het eerste lid, 2° tot en met 6°, gelden niet voor de recreatiegebieden en de ruimtelijk kwetsbare gebieden, behoudens de parkgebieden. Onder de ruimtelijk kwetsbare gebieden worden verstaan de groengebieden, natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde, natuurreservaten, natuurontwikkelingsgebieden, parkgebieden, bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, agrarische gebieden met ecologische waarde of belang, agrarische gebieden met bijzondere waarde, grote eenheden natuur, grote eenheden natuur in ontwikkeling en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op de plannen van aanleg, alsook de beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen. Onder recreatiegebieden worden de gebieden voor dagrecreatie, gebieden voor verblijfsrecreatie en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op de plannen van aanleg verstaan. ' » B.5.3. De verzoekende partijen zijn eigenaars van zonevreemde woningen en constructies die zijn gelegen in natuurgebied. Zij kunnen worden geraakt door de bestreden bepaling in zoverre die in natuurgebieden de mogelijkheid tot verbouwen, herbouwen of uitbreiden van een gebouw of constructie, op beperkende wijze regelt of geheel uitsluit.

B.5.4. Het voormelde artikel 145bis, zoals gewijzigd bij de bestreden bepaling, is opnieuw als volgt gewijzigd bij artikel 45 van het decreet van 21 november 2003 : « In artikel 145bis van hetzelfde decreet [het decreet van 18 mei 1999], ingevoegd bij het decreet van 13 juli 2001 en gewijzigd bij het decreet van 19 juli 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden na de woorden ' bestaande gebouwen ' de woorden ' of bestaande constructies ' ingevoegd;2° in § 1, eerste lid, 1° worden na de woorden ' bestaand gebouw ' de woorden ' of een bestaande constructie ' ingevoegd;3° in § 1, eerste lid, 2° worden na de woorden ' bestaand gebouw ' de woorden ' of een bestaande constructie ', en na de woorden ' het gebouw ' de woorden ' of de constructie ' ingevoegd;4° in § 1, eerste lid, wordt 3° vervangen door wat volgt : ' 3° het herbouwen op een gewijzigde plaats van een bestaand gebouw binnen het bestaande bouwvolume op voorwaarde dat het te slopen gebouw getroffen is door een rooilijn, of zich in een achteruitbouwzone bevindt en/of die verplaatsing is ingegeven door redenen van goede plaatselijke ordening, voorzover de eindtoestand na herbouwen een betere plaatselijke aanleg oplevert en zich richt naar de omgevende bebouwing en/of plaatselijk courante inplantingswijzen;de redenen van goede plaatselijke ordening moeten minstens die betere integratie in de al dan niet bebouwde omgeving impliceren, alsmede een betere terreinbezetting en een kwalitatief concept; de naleving van deze voorwaarden moet uitdrukkelijk worden gemotiveerd, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de site; '; 5° in § 1, eerste lid, 6° worden de woorden ' 850 m3 nuttige ruimte ' vervangen door de woorden ' 1.000 m3 '; 6° in § 1, derde lid, wordt a), b) en c) vervangen door wat volgt : ' a) de woning, het gebouw of de constructie is niet verkrot; woningen, gebouwen of constructies worden beschouwd als verkrot als ze niet voldoen aan de elementaire eisen van stabiliteit op het moment van de eerste vergunningsaanvraag tot ver- of herbouwen; b) de woning, het gebouw of de constructie is hoofdzakelijk vergund of wordt geacht vergund te zijn, ook wat de functie betreft; c) het volume van de herbouwde woning blijft beperkt tot 1.000 m3, indien het bestaande bouwvolume meer dan 1.000 m3 bedraagt, en het aantal woongelegenheden blijft, zowel bij verbouwen, herbouwen als uitbreiden, beperkt tot het bestaande aantal; '; 7° in § 2 wordt het derde lid vervangen door wat volgt : ' De in het eerste lid, eerste gedachtestreep, beschreven wijzigingen van gebruik kunnen eventueel gecombineerd worden met de onder § 1, eerste lid, 1° tot en met 6° beschreven mogelijkheden.De in het eerste lid, tweede gedachtestreep, beschreven wijzigingen van gebruik kunnen enkel worden toegestaan als het gebouw bouwfysisch geschikt is voor de nieuwe functie. De Vlaamse regering kan hieromtrent nadere regels vastleggen, zoals het opleggen van verbintenissen, die door de aanvrager worden aangegaan of het tijdelijk of permanent uitsluiten van sommige van de mogelijkheden, beschreven in § 1, eerste lid, 1° tot en met 6°. ' » B.5.5. Volgens de Vlaamse Regering brengt die wijziging van de bestreden bepaling mee dat het beroep tot vernietiging onontvankelijk is bij gebrek aan voorwerp.

B.5.6. De bij artikel 45 van het decreet van 21 november 2003 in artikel 145bis aangebrachte wijzigingen hebben weliswaar tot gevolg dat de hierin bedoelde mogelijkheid tot herbouwen of uitbreiden voortaan ook geldt voor zonevreemde constructies, doch niet wanneer deze laatste zijn gelegen in de in artikel 145bis, § 1, laatste lid, vermelde ruimtelijk kwetsbare gebieden. Bijgevolg is het beroep tot vernietiging van artikel 7 van het decreet van 19 juli 2002 niet zonder voorwerp onder voorbehoud van wat ten gronde zal worden gezegd bij de beoordeling van het door de bestreden bepaling gewijzigde artikel 145bis.

B.5.7. De exceptie van de Vlaamse Regering betreffende artikel 7 van het decreet van 19 juli 2002 wordt verworpen.

Ten gronde Ten aanzien van het eerste middel B.6.1. De verzoekende partijen voeren aan dat artikel 6 van het decreet van 19 juli 2002 de bevoegdheidverdelende regels schendt door een de facto verzekeringsplicht op te leggen aan eigenaars van zonevreemde gebouwen.

B.6.2. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden geschonden zijn, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.

B.6.3. Aangezien de verzoekende partijen nalaten te preciseren welke bevoegdheidverdelende regel wordt geschonden, is het eerste middel niet ontvankelijk.

Ten aanzien van het tweede middel B.7. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Wat de twee eerste onderdelen betreft B.8. In de twee eerste onderdelen voeren de verzoekende partijen aan dat de voormelde bepalingen zijn geschonden doordat zonevreemde gebouwen in bepaalde kwetsbare gebieden niet in aanmerking komen voor een vergunning wanneer het gebouw geheel of gedeeltelijk is vernield of beschadigd door een plotse ramp (artikel 6), noch voor het herbouwen van een bestaand zonevreemd gebouw (artikel 7), terwijl zonevreemde gebouwen in niet-kwetsbare gebieden en in sommige kwetsbare gebieden (eerste onderdeel), en zonevreemde gebouwen in bepaalde kwetsbare gebieden, zoals de parkgebieden (tweede onderdeel), niet alleen mogen worden heropgebouwd, maar zelfs mogen worden uitgebreid.

Ten aanzien van artikel 6 B.9.1. Wanneer een gebouw geheel of gedeeltelijk is vernield of beschadigd door een plotse ramp, buiten de wil van de eigenaar, geldt de in artikel 145 neergelegde uitzonderingsbepaling niet wanneer het goed gelegen is in de groengebieden, natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde, natuurreservaten, natuurontwikkelingsgebieden, bosgebieden, valleigebieden en brongebieden, zoals aangewezen in de plannen van aanleg of de ermee vergelijkbare gebieden zoals aangewezen in de ruimtelijke uitvoeringsplannen, alsmede in de beschermde duingebieden en voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden, aangewezen krachtens het decreet van 14 juli 1993 houdende maatregelen tot bescherming van de kustduinen.

De opsomming van de gebieden waarin het gebouw niet mag zijn gelegen om in aanmerking te komen voor heropbouw, werd beperkt « tot die gebieden waarover omzeggens iedereen het eens is dat ze daadwerkelijk dienen te worden beschermd, namelijk de zogenaamde VEN-waardige gebieden » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2000-2001, nr. 720/2, pp. 5-6). Hiermee wordt gerefereerd aan gebieden die in aanmerking komen om te worden opgenomen in het Vlaams Ecologisch Netwerk, bedoeld in artikel 20 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, gewijzigd bij artikel 11 van het decreet van 19 juli 2002 « houdende wijziging van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, van het bosdecreet van 13 juni 1990, van het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van wet zoals aangevuld door de wet van 11 augustus 1978 houdende bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse Gewest, van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968 ».

De in artikel 145, § 1, eerste lid, 4°, vermelde gebieden zijn bovendien ruimtelijk kwetsbare gebieden in de zin van artikel 145bis van het decreet van 18 mei 1999.

B.9.2. Tijdens de bespreking van de bestreden bepaling werd een amendement ingediend teneinde in de voorgestelde tekst van artikel 145, § 1, eerste lid, het 4° te schrappen. Dat amendement werd als volgt verantwoord : « De heropbouw van een gebouw (zonevreemde woning of bedrijfsgebouw) na geheel of gedeeltelijke vernieling of beschadiging door een plotse ramp, buiten de wil van de eigenaar om, moet in alle gebieden, ook in de kwetsbare gebieden, mogelijk zijn. » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2001-2002, nr. 1203/3, p. 2) Het amendement werd verworpen op grond van de volgende overweging : « Er moet echter worden vermeden dat er in de kwetsbare gebieden plots veel gebouwen zouden afbranden. » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2001-2002, nr. 1203/4, p. 20) B.9.3. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium van onderscheid, namelijk de aard van het gebied waarin het gebouw is gelegen.

De inrichting van de diverse zones waarin is voorzien bij de opmaak van de gewestplannen, waarvan volgens artikel 145 van het decreet van 18 mei 1999 in bepaalde gevallen kan worden afgeweken, is bepaald bij het koninklijk besluit van 28 december 1972 « betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen ». De in artikel 145, § 1, eerste lid, 4°, vermelde ruimtelijk kwetsbare gebieden, waarin de zogenaamde regeling van overmacht niet geldt, maken in het voormelde koninklijk besluit grotendeels deel uit van het « landelijk gebied ». Ook parkgebieden en agrarische gebieden vallen, volgens het koninklijk besluit van 28 december 1972, in die categorie.

In tegenstelling tot hetgeen is bepaald voor natuurgebieden, die deel uitmaken van de groengebieden waarin een principieel bouwverbod geldt, sluiten de artikelen 11.4.1 en 14.4.4 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 bouwwerken - met inbegrip van nieuwbouw - in agrarische gebieden en in parkgebieden niet uit.

B.9.4. De decreetgever vermocht, teneinde bepaalde gebieden daadwerkelijk te beschermen, de uitzonderingsregeling in geval van vernieling of beschadiging door een plotse ramp uit te sluiten voor de in de bestreden bepaling vermelde gebieden. Hij vermocht tevens te oordelen dat parkgebieden, agrarische gebieden met ecologische waarde of belang en agrarische gebieden met bijzondere waarde - ofschoon evenzeer ruimtelijk kwetsbare gebieden - over een grotere ruimtelijke draagkracht beschikken, gelet op het feit dat in die gebieden bouwwerken - met inbegrip van nieuwbouw - ook in het verleden niet waren uitgesloten, en bijgevolg de in artikel 145 neergelegde uitzonderingsregeling op die gebieden van toepassing te verklaren.

B.9.5. Het Hof dient evenwel nog te onderzoeken of de bestreden bepaling geen onevenredige beperking inhoudt van het door artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde eigendomsrecht.

B.9.6. In de gebieden waar volgens de bestreden bepaling van de bestemmingsvoorschriften kan worden afgeweken, mogen gebouwen niet zonder meer worden heropgebouwd of, in geval van woningbouw, uitgebreid, maar kan slechts een vergunning worden verleend « op voorwaarde dat de goede ruimtelijke ordening niet wordt geschaad », wat onder meer inhoudt dat « de ruimtelijke draagkracht van het gebied niet wordt overschreden en dat de beoogde verweving van functies de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving niet in het gedrang brengt of verstoort » (artikel 145, § 1, laatste lid, van het decreet van 18 mei 1999).

B.9.7. Het feit dat bepaalde ruimtelijk kwetsbare gebieden de uitzonderingsregeling die in de bestreden bepaling vervat ligt, niet kunnen genieten, sluit evenwel niet elke vergunning voor werken betreffende gebouwen of constructies in die gebieden uit.

Volgens artikel 195bis, eerste lid, 3°, van het decreet van 18 mei 1999, zoals gewijzigd bij artikel 56 van het decreet van 21 november 2003, kan van de voorschriften van een plan van aanleg worden afgeweken voor « het uitvoeren van instandhoudings- en onderhoudswerken die betrekking hebben op de stabiliteit van een bestaande vergunde woning, gebouw of constructie, met uitsluiting van verkrotte woningen, gebouwen of constructies. Onder instandhoudings- en onderhoudswerken die betrekking hebben op de stabiliteit, worden werken verstaan die het gebruik van een woning, gebouw of constructie voor de toekomst ongewijzigd veilig stellen door ingrepen, die betrekking hebben op de constructieve elementen. Daaronder wordt onder meer verstaan het vervangen van dakgebinten en het gedeeltelijk vervangen van de bestaande buitenmuren of de draagstructuur ». Aldus wil de decreetgever « de eigenaars van zonevreemde woningen die geen gebruik kunnen maken van de afwijkingsbepaling (bijvoorbeeld bij zonevreemde woningen gelegen in een bosgebied of een natuurgebied) garanties geven dat ze hun eigendom in goede staat van onderhoud kunnen bewaren, ook als daarvoor werken nodig zijn die de constructieve elementen van het gebouw betreffen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2000-2001, nr. 720/1, p. 2). Op die manier kan de waarde van de eigendom in stand worden gehouden. Ook wanneer een gebouw gedeeltelijk wordt vernield of beschadigd door een plotse ramp kan van die regeling gebruik worden gemaakt (ibid. ). Sedert de wijziging van artikel 195bis door het decreet van 21 november 2003 geldt dit ook voor constructies.

B.9.8. Voor zover een gebouw of een constructie vanwege de aard van het gebied waarin het gelegen is, niet in aanmerking komt voor de uitzonderingsregeling neergelegd in artikel 145, § 1, van het decreet van 18 mei 1999, vergoedt, volgens paragraaf 2 van dat artikel, de Vlaamse Regering de grondwaarde en vult zij de schadevergoeding die uitbetaald wordt door de verzekeraar aan tot 100 pct. van de totale verzekerde waarde, mits de eigendom van het betrokken kadastraal perceel wordt overgedragen aan het Vlaamse Gewest.

In geval van een definitieve weigering tot het verlenen van een vergunning op basis van ruimtelijke motieven voor het uitvoeren van instandhoudings- en onderhoudswerken, die betrekking hebben op de stabiliteit, aan vergunde, niet-verkrotte woningen, gebouwen of constructies, vermeld in artikel 195bis, eerste lid, 3°, van het decreet van 18 mei 1999, kan de eigenaar, overeenkomstig artikel 195quater van hetzelfde decreet, de aankoop van zijn perceel, met inbegrip van alle op dat perceel vergunde of geacht vergunde gebouwen, door het Vlaamse Gewest eisen, ongeacht het bestemmingsgebied waar het perceel is gelegen.

B.9.9. De twee eerste onderdelen van het tweede middel kunnen, ten aanzien van artikel 6, niet worden aangenomen.

Ten aanzien van artikel 7 B.10.1. De mogelijkheid waarin artikel 145bis van het decreet van 18 mei 1999 voorziet om een zonevreemd gebouw of een zonevreemde constructie te herbouwen of uit te breiden geldt niet in recreatiegebieden en ruimtelijk kwetsbare gebieden, met uitzondering van de parkgebieden.

B.10.2. In plaats van, zoals dit vóór het decreet van 13 juli 2001 het geval was, met een positieve lijst te werken van bestemmingsgebieden waar dergelijke werkzaamheden vergund kunnen worden, hanteert de decreetgever een « negatieve » lijst van bestemmingsgebieden waar de uitzonderingsregeling niet toepasbaar is, teneinde « een grotere beperking [in te voeren] in de ruimtelijk kwetsbare gebieden en de recreatiegebieden » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2000-2001, nr. 720/2, p. 8).

B.10.3. Tijdens de bespreking van de bestreden bepaling werd een amendement ingediend om in de voorgestelde tekst van artikel 145bis, § 1, het laatste lid te schrappen (Parl. St., Vlaams Parlement, 2001-2002, nr. 1203/3, p. 4). Volgens de indieners van dat amendement « [moeten] de mogelijkheden van artikel 145bis, § 1, [...] ook toepasselijk zijn in de recreatiegebieden en de ruimtelijk kwetsbare gebieden » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2001-2002, nr. 1203/4, p. 23).

Het amendement werd verworpen op grond van de overweging dat « het niet de bedoeling kan zijn dat een bedrijf in een kwetsbaar gebied zomaar van rechtswege kan heropgebouwd worden » (ibid. ).

B.10.4. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium van onderscheid, namelijk de aard van het gebied waarin het gebouw is gelegen.

Volgens artikel 14.4.4 van het in B.9.3 vermelde koninklijk besluit van 28 december 1972 « [moeten] de parkgebieden [...] in hun staat bewaard worden of zijn [ze] bestemd om zodanig ingericht te worden, dat ze, in de al dan niet verstedelijkte gebieden, hun sociale functie kunnen vervullen ». Met het oog hierop kunnen in die gebieden bepaalde werken en handelingen - met inbegrip van nieuwbouw - worden toegestaan.

B.10.5. In de gebieden waar volgens artikel 145bis van het decreet van 18 mei 1999 van de bestemmingsvoorschriften kan worden afgeweken, mogen gebouwen niet zonder meer worden heropgebouwd of uitgebreid, maar kan, volgens paragraaf 2, vierde lid, van dat artikel, een afwijking slechts worden verleend op voorwaarde dat « de goede ruimtelijke ordening niet wordt geschaad », rekening houdend met onder meer « de ruimtelijke draagkracht van het gebied en de verweving van de functies ».

Om de in B.10.4 vermelde redenen en zoals reeds in B.9.4 is aangegeven, vermocht de decreetgever te oordelen dat parkgebieden - ofschoon eveneens ruimtelijk kwetsbare gebieden - over voldoende ruimtelijke draagkracht beschikken om voor de in artikel 145bis bedoelde werken in aanmerking te komen.

B.10.6. Het feit dat ruimtelijk kwetsbare gebieden, de parkgebieden uitgezonderd, de uitzonderingsregeling die in de bestreden bepaling vervat ligt, niet kunnen genieten, sluit niet elke vergunning voor werken betreffende gebouwen of constructies in die gebieden uit.

Allereerst kan in alle bestemmingsgebieden, met inbegrip van de recreatiegebieden en de ruimtelijk kwetsbare gebieden, worden afgeweken van de bestemmingsvoorschriften voor « het verbouwen van een bestaand gebouw of een bestaande constructie binnen het bestaande bouwvolume » (artikel 145bis, § 1, eerste lid, 1°, en laatste lid).

Vervolgens kan, volgens artikel 195bis, eerste lid, 3°, van het decreet van 18 mei 1999, zoals gewijzigd bij artikel 56 van het decreet van 21 november 2003, van de voorschriften van een plan van aanleg worden afgeweken voor « het uitvoeren van instandhoudings- en onderhoudswerken die betrekking hebben op de stabiliteit van een bestaande vergunde woning, gebouw of constructie, met uitsluiting van verkrotte woningen, gebouwen of constructies. Onder instandhoudings- en onderhoudswerken die betrekking hebben op de stabiliteit, worden werken verstaan die het gebruik van een woning, gebouw of constructie voor de toekomst ongewijzigd veilig stellen door ingrepen, die betrekking hebben op de constructieve elementen. Daaronder wordt onder meer verstaan het vervangen van dakgebinten en het gedeeltelijk vervangen van de bestaande buitenmuren of de draagstructuur ».

B.10.7. In geval van een definitieve weigering tot het verlenen van een vergunning op basis van ruimtelijke motieven voor het uitvoeren van instandhoudings- en onderhoudswerken, die betrekking hebben op de stabiliteit, aan vergunde, niet-verkrotte woningen, gebouwen of constructies, vermeld in artikel 195bis, eerste lid, 3°, van het decreet van 18 mei 1999, kan de eigenaar, overeenkomstig artikel 195quater van hetzelfde decreet, de aankoop van zijn perceel, met inbegrip van alle op dat perceel vergunde of vergund geachte gebouwen, door het Vlaamse Gewest eisen, ongeacht het bestemmingsgebied waarin het perceel is gelegen.

B.10.8. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat het verschil in behandeling berust op een objectieve en redelijke verantwoording. Bijgevolg kunnen de twee eerste onderdelen van het tweede middel, ten aanzien van artikel 7, niet worden aangenomen.

Wat de overige onderdelen betreft B.11.1. In een derde onderdeel voeren de verzoekende partijen aan dat de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zijn geschonden doordat zonevreemde gebouwen in bepaalde kwetsbare gebieden niet in aanmerking komen voor een vergunning wanneer het gebouw geheel of gedeeltelijk is vernield of beschadigd door een plotse ramp (artikel 6) of voor het herbouwen van een bestaand zonevreemd gebouw (artikel 7), terwijl beschermde gebouwen, op grond van artikel 195bis van het decreet van 18 mei 1999, in alle kwetsbare gebieden voor een dergelijke vergunning in aanmerking komen.

B.11.2. Het verschil in behandeling tussen eigenaars van zonevreemde gebouwen die definitief beschermde monumenten zijn en eigenaars van zonevreemde gebouwen die geen definitief beschermde monumenten zijn, berust op een objectief criterium, namelijk de definitieve bescherming als monument in het kader van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten.

Artikel 2, 2°, van het voormelde decreet definieert een monument als « een onroerend goed, werk van de mens of van de natuur of van beide samen, dat van algemeen belang is omwille van zijn artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde [...] ».

Gelet op die waarde vermag de decreetgever een gebouw een bijzondere bescherming te verlenen, die niet geldt voor andere gebouwen. Op de eigenaars van een beschermd monument rusten, overeenkomstig het decreet van 3 maart 1976, overigens specifieke verplichtingen, zoals « door de nodige instandhoudings- en onderhoudswerken, het in goede staat te behouden en het niet te ontsieren, te beschadigen of te vernielen » (artikel 11, § 1, van het decreet van 3 maart 1976).

Het door de bestreden bepalingen gemaakte verschil in behandeling is niet zonder redelijke verantwoording.

B.12.1. In een vierde onderdeel bekritiseren de verzoekende partijen de artikelen 6 en 7 van het decreet van 19 juli 2002, omdat zij alleen zouden gelden voor gebouwen en niet voor andere constructies.

B.12.2. Zoals uiteengezet bij het onderzoek van het belang (B.4.4, B.4.6, B.5.4 en B.5.6) werden de artikelen 145 en 145bis van het decreet van 18 mei 1999 gewijzigd bij de artikelen 44 en 45 van het decreet van 21 november 2003, derwijze dat de regeling in die bepalingen werd uitgebreid tot zonevreemde constructies.

B.12.3. Bijgevolg heeft dat onderdeel van het tweede middel geen voorwerp meer, onder voorbehoud van wat onder B.3.5 is vermeld.

B.13.1. In een vijfde en laatste onderdeel voeren de verzoekende partijen de schending van de in het tweede middel aangehaalde bepalingen aan door artikel 6 van het decreet van 19 juli 2002, omdat de daarin bedoelde aanvulling van de door de verzekeraar uitbetaalde schadevergoeding niet zou gelden wanneer een gebouw wordt vernield of beschadigd door een andere oorzaak dan deze vermeld in de artikelen 61 en 62 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst.

B.13.2. De bestreden bepaling heeft in artikel 145, § 1, eerste lid, 1°, het vereiste volgens hetwelk de woning geheel of gedeeltelijk vernield of beschadigd is buiten de wil van de aanvrager « door één van de oorzaken opgesomd in de artikelen 61 en 62 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst » vervangen door de meer algemene bepaling dat de woning geheel of gedeeltelijk vernield of beschadigd is « door een plotse ramp », buiten de wil van de eigenaar, op grond van de overweging dat « naast vernieling of beschadiging door storm, brand of overstroming [...] uit de praktijk [blijkt] dat er zich nog andere calamiteiten kunnen voordoen, zoals terroristische aanslagen, verkeersongevallen, en dergelijke » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2001-2002, nr. 1203/1, p. 6).

B.13.3. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen aanvoeren, wordt, wanneer een gebouw wordt vernield of beschadigd door een andere oorzaak dan die welke is vermeld in de artikelen 61 en 62 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, wel in een aanvulling op de schadevergoeding voorzien. Bijgevolg kan het onderdeel niet worden aangenomen.

Om die redenen, het Hof - beslist dat het beroep tot vernietiging gericht tegen artikel 2 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 19 juli 2002 « houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 » van de rol zal worden geschrapt indien tegen artikel 26 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 november 2003 « houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 » geen beroep tot vernietiging bij het Hof zou worden ingesteld, of indien, wanneer binnen de wettelijke termijn wel een dergelijk beroep bij het Hof wordt ingesteld, dat beroep door het Hof zou worden verworpen; - verwerpt het beroep voor het overige.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 19 mei 2004.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, A. Arts.

^