Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 07 mei 2004

Uittreksel uit arrest nr. 24/2004 van 4 februari 2004 Rolnummer 2584 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 40, 1°, en 42, § 1, tweede en derde lid, 1°, van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wet Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter L. François, waarnemend voorzitter, en voorzitter A. (...)

bron
arbitragehof
numac
2004201065
pub.
07/05/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 24/2004 van 4 februari 2004 Rolnummer 2584 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 40, 1°, en 42, § 1, tweede en derde lid, 1°, van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Verviers.

Het Arbitragehof, samengesteld uit rechter L. François, waarnemend voorzitter, en voorzitter A. Arts, en de rechters P. Martens, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van rechter L. François, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 9 december 2002 in zake D. Loward tegen de v.z.w.

Partena-Kinderbijslagfonds, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 17 december 2002, heeft de Arbeidsrechtbank te Verviers de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 40, 1°, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door drie verschillende rangen in het leven te roepen voor kinderen van eenzelfde gezin en door aan elke rang een verschillend maandelijks bedrag aan kinderbijslag toe te kennen ? 2. Schendt artikel 42, § 1, tweede lid en derde lid, 1°, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door de kinderen van eenzelfde gezin op te splitsen of te hergroeperen met als criterium de enkele administratieve aanvraag om als bijslagtrekkende te worden aangewezen (ook al werden noch de materiële huisvesting noch de inschrijving in het bevolkingsregister gewijzigd) ? » (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel 40 van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 19 december 1939, bepaalt : « De kinderbijslagfondsen, alsook de in artikel 18 bedoelde overheden en openbare instellingen, verlenen ten behoeve van de rechtgevende kinderen een maandelijkse bijslag van : 1° 68,42 EUR voor het eerste kind;2° 126,60 EUR voor het tweede kind;3° 189,02 EUR voor het derde kind en voor elk volgend kind.» B.1.2. Artikel 42, § 1, van diezelfde wetten bepaalt : « Voor de bepaling van de rang, bedoeld bij de artikelen 40, 42bis, 44, 44bis en 50ter wordt rekening gehouden met de volgorde van geboorten van de kinderen, die rechtgevend zijn krachtens deze wetten, het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, het koninklijk besluit van 26 maart 1965 betreffende de kinderbijslag voor bepaalde categorieën van het door de Staat bezoldigd personeel, de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag en de internationale overeenkomsten van de sociale zekerheid van kracht in België.

De kinderbijslag die betaald wordt aan een enkele bijslagtrekkende wordt verleend rekening houdend met het aantal rechtgevende kinderen.

Indien er verschillende bijslagtrekkenden zijn wordt voor de rangbepaling bedoeld in het eerste lid rekening gehouden met het geheel van de rechtgevende kinderen onder de volgende voorwaarden : 1° de bijslagtrekkenden moeten dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, behalve wanneer uit andere daartoe overgelegde officiële documenten blijkt dat de bijslagtrekkenden wel degelijk samenwonen, ook al stemt dat niet of niet meer overeen met de informatie verkregen van het Rijksregister; [...] ».

B.2. Uit de bewoordingen van de beide prejudiciële vragen blijkt dat zij gezamenlijk dienen te worden beantwoord.

B.3. De toekenning van kinderbijslag strekt ertoe bij te dragen in de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen. Zij biedt een gedeeltelijke compensatie voor de toegenomen lasten die door het gezin worden gedragen wanneer het uitbreidt. Het zijn de betrokken kinderen die recht geven op bijslag. Het begrip rang binnen het gezin en het overeenkomstige progressieve karakter van de bedragen van de uitgekeerde bijslag gaan, volgens het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 21 april 1997, uit van « het beginsel dat de te dragen last door het gezin vergroot volgens de omvang » (Belgisch Staatsblad , 30 april 1997, p. 10514). Hetzelfde verslag vermeldt : « Het principe impliceert een groepering rond de bijslagtrekkende, m.a.w. de persoon die het kind opvoedt en aan wie kinderbijslag wordt betaald, of rond meerdere bijslagtrekkenden in hetzelfde gezin » (ibid., p. 10515).

B.4.1. Het criterium van onderscheid dat ertoe leidt de rechtgevende kinderen van elkaar te onderscheiden wat betreft het bepalen van de rang die zij binnen het gezin innemen, zodat een jonger kind, wanneer het het gezin verlaat om vanaf dat ogenblik als enig kind deel uit te maken van een ander gezin, vanaf dan als chronologisch eerste kind binnen dat gezin zal worden beschouwd, is pertinent in het licht van de twee doelstellingen van de wetgever, namelijk rekening te houden met de verschillende gezinsvormen die in de huidige maatschappelijke context bestaan en ervan uit te gaan dat de verhoging van de kosten rechtstreeks verband houdt met het groter worden van het gezin en dat dus in voorkomend geval rekening moet worden gehouden met een vermindering van de kosten voor een gezin dat nog maar voor één kind de kosten van opvoeding draagt. De rang van het kind wordt bepaald door het aantal bijslagtrekkenden en hun respectieve verblijfplaats.

Overeenkomstig artikel 42 van de voormelde gecoördineerde wetten, en gelet op het feit dat de kinderbijslag aan iedere bijslagtrekkende wordt gestort, wordt het doel van de wetgever bereikt wanneer de kinderbijslag, in geval van scheiding van de echtgenoten, wordt uitbetaald aan elk van beiden afzonderlijk en in verhouding tot het aantal kinderen die elk van beiden huisvest.

B.4.2. Overigens blijkt dat het criterium voor het bepalen van de groepering van de kinderen, te dezen de verblijfplaats van de bijslagtrekkende, eveneens pertinent is omdat het de bijslagtrekkende is die het kind opvoedt en bijgevolg de kosten daarvoor draagt.

Daaruit volgt dat het in overeenstemming is met de in B.4.1 vermelde doelstellingen dat het bedrag aan kinderbijslag dat verschuldigd is aan een bijslagtrekkende berekend wordt op grond van het effectieve aantal kinderen dat hij ten laste heeft, zonder rekening te houden met kinderen die niet meer tot zijn gezin behoren en die worden opgevoed door een andere bijslagtrekkende die niet met hem samenwoont. Die berekeningswijze houdt rekening met de reële situatie van ieder gezin omdat de toekenning van kinderbijslag aan iedere bijslagtrekkende losstaat van de toekenningsvoorwaarden die gelden voor de andere bijslagtrekkende, ook wanneer diens eigen situatie als bijslagtrekkende zou worden gewijzigd.

B.5. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 40, 1°, en 42, § 1, tweede lid en derde lid, 1°, van de wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gecoördineerd op 19 december 1939, schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 4 februari 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De wnd. voorzitter, L. François.

^