Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 mei 2004

Uittreksel uit arrest nr. 60/2004 van 31 maart 2004 Rolnummer 2761 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 3, 5 en 6, §§ 1 en 3, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 december 2002 « betreffende de verteg Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters R. Henn(...)

bron
arbitragehof
numac
2004200982
pub.
05/05/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 60/2004 van 31 maart 2004 Rolnummer 2761 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 3, 5 en 6, §§ 1 en 3, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 december 2002 « betreffende de vertegenwoordiging van de leden van de Franse Gemeenschap bij de raden van bestuur van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde verenigingen zonder winstoogmerk die voornamelijk actief zijn binnen de culturele sector », ingesteld door A. Namotte.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 8 juli 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 juli 2003, heeft A. Namotte, wonende te 4040 Herstal, rue Bonne Foi 16, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 3, 5 en 6, §§ 1 en 3, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 december 2002 « betreffende de vertegenwoordiging van de leden van de Franse Gemeenschap bij de raden van bestuur van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde verenigingen zonder winstoogmerk die voornamelijk actief zijn binnen de culturele sector » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 januari 2003). (...) II. In rechte (...) De aangevochten bepalingen B.1. De verzoeker vordert de vernietiging van de artikelen 3, 5 en 6, §§ 1 en 3, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 december 2002 betreffende de vertegenwoordiging van de leden van de Franse Gemeenschap bij de raden van bestuur van de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde verenigingen zonder winstoogmerk (v.z.w's) die voornamelijk actief zijn binnen de culturele sector.

Die bepalingen luiden als volgt : «

Art. 3.§ 1. Om subsidies te krijgen van de Franse Gemeenschap mogen de verenigingen binnen hun raad van bestuur geen stemgerechtigde leden van een ministerieel kabinet of stemgerechtigde leden van het bestuur tellen. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op : 1° de verenigingen die met name zijn opgericht op initiatief van de Gemeenschap welke er lid van is en waarvan de vertegenwoordigers, krachtens de statuten, aangeduid worden om in de beheersorganen te zetelen;2° de verenigingen waaraan de Gemeenschap uitdrukkelijk de zorg [toevertrouwt] om functioneel opdrachten van openbare dienstverlening te vervullen of een patrimonium van de Gemeenschap te beheren;3° de verenigingen wier leden, geheel of gedeeltelijk, vertegenwoordigers zijn van de Gemeenschap die van haar bijzondere beheersmandaten hebben gekregen;4° de verenigingen die door de Gemeenschap erkende culturele centra zijn;5° het grensoverschrijdend cultureel centrum.» «

Art. 5.Geen enkele vereniging mag in haar raad van bestuur een lid van een ministerieel kabinet of van het bestuur tellen dat reeds zetelt in de raad van bestuur van vijf verenigingen.

Art. 6.§ 1. De leden van het bestuur die omwille van deze hoedanigheid zijn benoemd in de raad van bestuur van een vereniging zijn dit voor een maximale duur van vijf jaar. § 2. De mandaten van de leden van een ministerieel kabinet die omwille van deze hoedanigheid benoemd zijn in de raad van bestuur van een vereniging verlopen van rechtswege uiterlijk zes maand na de verkiezing van een nieuwe bevoegde minister door het Parlement van de Franse Gemeenschap. § 3. De mandaten van de leden bedoeld in paragrafen 1 en 2 zijn hernieuwbaar behalve wanneer de statuten van de vereniging anders luiden. » Ten gronde Ten aanzien van het geheel van de middelen B.2. De drie middelen zijn afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 27 van de Grondwet, artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 22 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

De vrijheid van vereniging van de personen die lid zijn van de administratie van de Franse Gemeenschap - zoals dat het geval is voor de verzoeker, die met politiek verlof is - en als privé-persoon zitting hebben in de raden van bestuur van door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde culturele v.z.w.'s, zou door de aangevochten bepalingen op een discriminerende wijze worden aangetast, doordat zij, naar gelang van het geval, aan die personen bij hun deelname aan de raad van bestuur een raadgevende stem geven, die deelname beperken tot maximum vijf verenigingen of de duur van hun « mandaat » vaststellen op een hernieuwbare termijn van maximum vijf jaar.

B.3. Het doel dat de decreetgever nastreefde met de aanneming van het decreet van 19 december 2002, toen in ontwerp, is als volgt beschreven in de parlementaire voorbereiding : « Teneinde de creatie en de verspreiding van de cultuur in de Franse Gemeenschap te bevorderen, dient de grootst mogelijke onafhankelijkheid te worden gelaten aan de culturele actoren. Die bevinden zich immers in de beste positie om te beslissen welke projecten zij op het getouw wensen te zetten.

De aanwezigheid van vertegenwoordigers van ministeriële kabinetten en van de administratie binnen de raad van bestuur van de gesubsidieerde culturele actoren blijkt echter noodzakelijk maar is enkel aanvaardbaar wanneer er geen enkele inmenging van de overheid in het artistiek beheer van de organisaties plaatsgrijpt : ' ten aanzien van de verschillende cultuurvormen heeft de Staat geenszins, in wat dan ook, deel aan de evolutie, aan het bepalen van de thema's, en aan de stijlkenmerken ervan ' (R. Abirached, ibidem ).

Het moeilijke evenwicht tussen de deelname van de Franse Gemeenschap aan de evolutie van de cultuur binnen die Gemeenschap en de onafhankelijkheid van de culturele actoren ' in de praktijk ' kan tot stand worden gebracht door de aanwezigheid van leden van ministeriële kabinetten en van de administratie in de raden van bestuur van de gesubsidieerde culturele actoren zonder aan die leden een beslissingsbevoegdheid te laten binnen die raden en door hun een strikt vertegenwoordigend mandaat toe te vertrouwen.

Bovendien staat het aan de Franse Gemeenschap om het culturele beleid te bepalen dat zij wil voeren en, om, vanaf het ogenblik waarop de culturele actoren aanspraak maken op het genieten van steun, hun projecten en het beheer ervan te regelen en aan te moedigen. [...] Daarom strekt het aan de Raad voorgelegde ontwerp van decreet ertoe nieuwe werkingsregels vast te stellen voor de raden van bestuur van de gesubsidieerde culturele organisaties. Die regels verstevigen hun onafhankelijkheid ten aanzien van de Franse Gemeenschapsregering en de diensten die daarvan afhangen.

Zij garanderen bovendien een daadwerkelijke deelname van de vertegenwoordigers van de Franse Gemeenschap die benoemd zijn in de raden van bestuur van de gesubsidieerde culturele organisaties doordat zij afwezigheden die onverantwoord zouden zijn, bestraft. » (Parl.

St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2001-2002, nr. 315-1, p. 2) Daaruit volgt dat het door de decreetgever nagestreefde doel in wezen tweeledig is : het komt erop aan zowel aan de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde culturele verenigingen een grotere onafhankelijkheid te waarborgen als aan de Franse Gemeenschap de middelen te geven om deel te nemen aan de evolutie van de cultuur in de Franse Gemeenschap.

Ten aanzien van de artikelen 5 en 6, §§ 1 en 3, van het decreet van 19 december 2002 B.4.1. Artikel 5 verbiedt de in het decreet bedoelde verenigingen (gedefinieerd in artikel 1, 3°, ervan) « in haar raad van bestuur een lid van een ministerieel kabinet of van het bestuur [te] tellen dat reeds zetelt in de raad van bestuur van vijf verenigingen ».

Daarnaast bepaalt artikel 6, § 1, dat de leden van de administratie - begrip gepreciseerd in artikel 1, 2°, van het decreet - « die omwille van deze hoedanigheid zijn benoemd in de raad van bestuur van een vereniging, [dit] zijn [...] voor een maximale duur van vijf jaar »; krachtens paragraaf 3 van hetzelfde artikel 6 is dat mandaat hernieuwbaar, behalve wanneer de statuten zich ertegen verzetten.

B.4.2. Naar gelang van het geval blijkt uit de bewoordingen zelf van die bepalingen of uit de parlementaire voorbereiding dat zij enkel van toepassing zijn op de « vertegenwoordigers van de Franse Gemeenschap » in de zin van artikel 4 van het decreet, namelijk de personen die door haar zijn aangesteld in een raad van bestuur en die haar daarin vertegenwoordigen in het raam van een mandaat waarvan de inhoud is bepaald door de Regering (artikel 4, § 1).

Artikel 6, § 1, beoogt immers uitdrukkelijk enkel de leden van de administratie die door de Franse Gemeenschap in die hoedanigheid in de raad van bestuur zijn benoemd.

De toepassingssfeer ratione personae van artikel 5 is in de parlementaire voorbereiding als volgt gepreciseerd : « Ten derde, hoedanigheid en effectieve deelname van de vertegenwoordigers van de Franse Gemeenschap aan de raden van bestuur van de verenigingen zonder winstoogmerk die actief zijn in de culturele sector en door de Franse Gemeenschap worden gesubsidieerd. - Het dynamisme en de inzet van de vertegenwoordigers van de Franse Gemeenschap in die raden van bestuur winnen aan kracht wanneer het aantal mandaten dat zij daarin uitoefenen beperkt wordt tot vijf. - Met dezelfde bedoeling wordt voor de vertegenwoordigers van de Franse Gemeenschap een ontslag van rechtswege ingevoerd, indien zij, zonder geldige reden, op drie vergaderingen van de raad van bestuur in de loop van hetzelfde jaar afwezig zijn. - Ten slotte wordt de duurtijd van de mandaten van de vertegenwoordigers van de Franse Gemeenschap in die raden van bestuur beperkt. De mandaten van de leden van de ministeriële kabinetten die als dusdanig worden aangewezen om de Franse Gemeenschapsregering te vertegenwoordigen, moeten worden hernieuwd binnen zes maanden volgend op de verandering van toeziende minister van de betrokken vereniging, terwijl de mandaten van de leden van de administratie een duurtijd van vijf jaar hebben.

Die mandaten zijn hernieuwbaar.

Ik zou tevens willen antwoorden op enkele bijkomende vragen die door een aantal personen zijn gesteld en duidelijk maken dat de kwestie van de beperking van het aantal mandaten uiteraard belangrijk is. Die beperking raakt uitsluitend diegenen die met een v.z.w. de functionele band hebben die ik zonet heb beschreven. Die nuancering is dermate belangrijk dat ik ze hier te berde wil brengen. » (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2002-2003, volledig verslag, p. 14) Zoals de Raad van State in zijn advies heeft opgemerkt, volgt daaruit dat de artikelen 5 en 6, §§ 1 en 3, slechts op de leden van de administratie van toepassing zijn in zoverre zij vanwege een aanstelling door de Franse Gemeenschap in een raad van bestuur van een v.z.w. zitting hebben (Parl. St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2001-2002, nr. 315-1, p. 11).

Die bepalingen zijn derhalve niet van toepassing op de leden van de administratie die in een dergelijke raad als privé-persoon zitting hebben.

B.4.3. De verzoeker, die zijn hoedanigheid van inspecteur voor de cultuur bij de Franse Gemeenschap aanvoert tot staving van zijn belang om in rechte te treden, baseert het tweede onderdeel van het eerste middel alsook de twee andere middelen op een interpretatie van de artikelen 5 en 6 van het decreet volgens welke die bepalingen ook van toepassing zouden zijn op de leden van de administratie die als privé-persoon zitting hebben in de raad van bestuur van een v.z.w. bedoeld in het decreet.

Die interpretatie kan om de hierboven uiteengezette redenen niet in aanmerking worden genomen.

De voormelde middelen kunnen niet worden aangenomen.

Ten aanzien van artikel 3 B.5. Volgens het eerste onderdeel van het eerste middel zou artikel 3 op discriminerende wijze inbreuk maken op de vrijheid van vereniging door enkel nog een raadgevende stem toe te kennen aan de leden van de administratie die zitting hebben in de verenigingen die zijn bedoeld in het decreet (artikel 1, 3°), met uitzondering van die welke zijn vermeld in paragraaf 2 van artikel 3.

B.6.1. Artikel 27 van de Grondwet erkent het recht om zich te verenigen, alsook het recht om zich niet te verenigen, en verbiedt dat recht aan preventieve maatregelen te onderwerpen. Het belet de wetgever evenwel niet te voorzien in werkings- en toezichtsmodaliteiten, wanneer de vereniging overheidssubsidies ontvangt.

B.6.2. Doordat artikel 3 van het decreet het genieten van subsidies vanwege de Franse Gemeenschap afhankelijk stelt van het feit dat de leden van haar administratie die deel zouden uitmaken van de raad van bestuur van een gesubsidieerde vereniging of een vereniging die dergelijke subsidies vraagt niet stemgerechtigd mogen zijn, vaardigt het geen preventieve maatregel uit die verboden is bij artikel 27 van de Grondwet.

Er dient te worden nagegaan of een dergelijke maatregel pertinent en niet onevenredig is ten aanzien van het door de wetgever nagestreefde doel.

B.7. Zoals in B.3 is opgemerkt, heeft het decreet in zijn geheel een tweeledig doel : enerzijds, een grotere onafhankelijkheid waarborgen aan de door de Franse Gemeenschap gesubsidieerde culturele verenigingen en, anderzijds, de Franse Gemeenschap ertoe in staat te stellen deel te nemen aan de evolutie van de cultuur binnen die Gemeenschap.

Tijdens de parlementaire voorbereiding werd een bijkomende specifieke doelstelling aangevoerd, naar aanleiding van de bespreking van artikel 1 van het decreet. In dat artikel worden diverse definities gegeven en in het 2° worden met name de leden van de administratie gepreciseerd op wie het decreet dient te worden toegepast : de « statutaire of contractuele ambtenaren van het Ministerie van de Franse Gemeenschap of van het Commissariaat-generaal voor de Internationale Betrekkingen die, in het raam van hun ambt, een advies moeten uitbrengen aangaande de erkenning, de subsidiëring of de werking van een vereniging zonder winstoogmerk zoals bepaald in 3° van dit artikel ».

B.8.1. In het licht van de bekommernis eventuele belangenconflicten te vermijden voor de bestuurders die, in hun hoedanigheid van ambtenaar, ook het dossier dienen te behandelen van een v.z.w. waarvan zij lid zijn en aldus een grotere onafhankelijkheid te waarborgen aan de betrokken culturele verenigingen, is de beperking die ten aanzien van het stemrecht is aangebracht bij artikel 3, § 1, van het decreet een pertinente maatregel.

B.8.2. De maatregel heeft enkel betrekking op de culturele v.z.w.'s die door de Franse Gemeenschap worden gesubsidieerd of die dergelijke subsidies vragen en, ratione personae, worden bij die maatregel enkel beperkingen opgelegd aan de leden van de administratie van de Franse Gemeenschap en de leden van de ministeriële kabinetten ten aanzien van wie het belangenconflict kan ontstaan dat de wetgever wil voorkomen.

De leden van de administratie van de Franse Gemeenschap die niet zijn bedoeld in artikel 1, 2°, zijn derhalve niet onderworpen aan die beperking van de draagwijdte van hun stem in de hoedanigheid van bestuurder.

De maatregel is niet onevenredig ten aanzien van het beoogde doel.

B.8.3. Het voormelde middel kan niet worden aangenomen.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 31 maart 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^