gepubliceerd op 05 april 2004
Uittreksel uit arrest nr. 45/2004 van 17 maart 2004 Rolnummer 2713 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 43 van de wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winsto Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 45/2004 van 17 maart 2004 Rolnummer 2713 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 43 van de wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, ingesteld door de Waalse Regering.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 10 juni 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 11 juni 2003, heeft de Waalse Regering beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 43 van de wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 december 2002). (...) II. In rechte (...) B.1. In één enig middel voert de Waalse Regering de schending aan, door artikel 43 van de wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, van de artikelen 4, § 1, en 5, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, 8°, van diezelfde wet.
B.2. Artikel 43 van de bestreden wet bepaalt het volgende : « In artikel 140, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 12 april 1957, de koninklijke besluiten van 12 september 1957 en 27 juli 1961 en de wetten van 22 juli 1970, 22 december 1989 en 20 juli 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in 3° vervallen de woorden ' met inbegrip van de inbrengsten om niet ';b) er wordt een 3°bis ingevoegd, luidende : ' 3°bis - het algemeen vast recht voor de inbrengen om niet aan private stichtingen en stichtingen van openbaar nut of aan rechtspersonen als bedoeld onder 2°, indien de inbrenger zelf een stichting van openbaar nut of een dezer rechtspersonen is.' » B.3.1. Volgens artikel 3, eerste lid, 8°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, gewijzigd bij artikel 5 van de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, is het registratierecht op de schenkingen onder de levenden van roerende of onroerende goederen een gewestelijke belasting. Naar luid van artikel 3, tweede lid, van de voormelde bijzondere wet van 16 januari 1989, zijn de gewestelijke belastingen onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 4 tot 11 van diezelfde wet.
Artikel 4, § 1, van de bijzondere financieringswet van 16 januari 1989, gewijzigd bij artikel 6 van de voormelde wet van 13 juli 2001, bepaalt dat de gewesten bevoegd zijn om de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen van de in artikel 3, eerste lid, 1° tot 4° en 6° tot 9°, bedoelde belastingen te wijzigen.
Artikel 5, § 1, van de financieringswet, gewijzigd bij artikel 7, 1°, van de bijzondere wet van 13 juli 2001, voorziet erin dat de in artikel 3 bedoelde belastingen « aan de gewesten [worden] toegewezen in functie van hun lokalisatie ».
B.3.2. Volgens de Waalse Regering zou de federale wetgever, door de bestreden bepaling aan te nemen, inbreuk hebben gemaakt op de prerogatieven van de gewesten inzake het registratierecht op de schenkingen.
B.4.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten blijkt dat de wetgever de gewesten een exclusieve bevoegdheid heeft willen toekennen wat de nieuwe overgedragen belastingen betreft (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1183/001, pp. 13 en 14; Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1183/007, p. 62).
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever geen definitie heeft willen geven van de overgedragen belastbare materies, om dat werk over te laten aan de fiscale rechters (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1183/007, p. 92), omdat de vorige financieringswetten, van 1989 en 1993, evenmin een definitie bevatten (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1183/007, p. 96).
B.4.2. De bestreden bepaling gaat terug op een amendement dat werd ingediend door de Regering vóór de aanneming van de bijzondere wet van 13 juli 2001, dat als volgt werd verantwoord : « Bij schenkingen of inbrengsten om niet van een V.Z.W. in een andere V.Z.W. wordt nu een registratierecht van 1,1 % geheven. Volgens een minderheid in de rechtsleer zou op inbrengsten om niet (zonder ' animus donandi ') niet het recht van 1,1 % maar het algemeen vast recht verschuldigd zijn (1 000 fr.).
De door de Regering voorgestelde wijziging aan het 3° van artikel 140 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten heeft niet het karakter van een interpretatieve wet betreffende dat dispuut in de rechtsleer. De Regering is het eens dat het recht van 1,1 % voor veel V.Z.W.'s en soortgelijke rechtspersonen een hinderpaal vormt voor herstructureringen die zich vaak door de maatschappelijke evolutie opdringen (schaalvergroting van ziekenhuizen, onderwijsinstellingen, instellingen in de non-profit sector...). Vandaar de voorgestelde vervanging van dat recht door het algemeen vast recht. » (Amendement nr. 31, Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1301/002, p. 16) Tegen het voorstel van verscheidene parlementsleden om het amendement te schrappen om reden dat de materie bij de voormelde bijzondere wet naar de gewesten was overgedragen, werd ingebracht dat bij die wet het registratierecht op de schenkingen onder de levenden van roerende of onroerende goederen was overgedragen aan de gewesten, maar dat de wijziging van artikel 140, 3°, van het Wetboek der registratierechten om de volgende redenen een federale bevoegdheid was gebleven : « Voormelde bevoegdheidsoverdracht slaat immers alleen op schenkingen.
Overdrachten om niet zijn echter geen schenkingen in de burgerrechtelijke betekenis van het woord, aangezien een essentieel element daartoe ontbreekt, met name de animus donandi, de wil om iemand belangeloos te begunstigen. Zo vormt de overdracht tussen componenten van een zelfde politieke partij geen schenking. Door die overdracht streeft de V.Z.W. die de schenking doet immers haar maatschappelijk doel na, wat als een vorm van tegenprestatie kan worden aangemerkt.
Bovendien maakt artikel 140 van het Wetboek der registratierechten een onderscheid tussen schenkingen en inbrengsten om niet. » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1301/014, p. 7) B.5.1. Voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, moeten de Grondwetgever en de bijzondere wetgever worden geacht een homogeen bevoegdheidspakket te hebben overgedragen door aan de gewesten de volledige bevoegdheid toe te kennen tot het uitvaardigen van de regels met betrekking tot het vaststellen van de heffingsgrondslag, de aanslagvoet en de vrijstellingen inzake het registratierecht op de schenkingen van roerende en onroerende goederen.
B.5.2. De inbrengen om niet bedoeld in artikel 140, 3°, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, maken deel uit van afdeling 12 van dat Wetboek, met als titel « Schenkingen ». Bij gebrek aan een tegengestelde precisering, is het de volledige materie die in die afdeling is ondergebracht, die de bijzondere wetgever naar de gewesten heeft willen overdragen.
B.5.3. Bovendien blijkt uit het verslag aan de Koning voorafgaand aan het koninklijk besluit van 30 november 1939 houdende het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten (Belgisch Staatsblad van 1 december 1939) dat de wetgever, op het ogenblik van de aanneming van dat Wetboek, de schenkingen en de inbrengen om niet op fiscaal vlak wilde gelijkstellen.
B.6. Door de aanslagvoet te wijzigen van de inbrengen om niet bedoeld in artikel 140, 3°, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, heeft de federale wetgever de artikelen 4, § 1, en 5, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, 8°, van de voormelde wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, geschonden.
B.7. Om de belastingplichtigen niet in hun legitieme verwachtingen teleur te stellen, handhaaft het Hof de gevolgen van die bepaling, zoals aangegeven in het beschikkend gedeelte.
Om die redenen, het Hof - vernietigt artikel 43 van de wet van 2 mei 2002 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen; - handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling tot de inwerkingtreding van bepalingen waarbij de gewestwetgevers een ander registratierecht hebben of zullen hebben vastgesteld voor de inbrengen om niet aan private stichtingen en stichtingen van openbaar nut of aan rechtspersonen als bedoeld in artikel 140, eerste lid, 2°, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, indien de inbrenger zelf een stichting van openbaar nut of een dezer rechtspersonen is.
Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 maart 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.