Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 16 maart 2004

Uittreksel uit arrest nr. 30/2004 van 3 maart 2004 Rolnummers 2642 en 2643 In zake : de beroepen tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 2002 « tot wijziging van het administratief en geldelijk statuut van Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. Fran(...)

bron
arbitragehof
numac
2004200674
pub.
16/03/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 30/2004 van 3 maart 2004 Rolnummers 2642 en 2643 In zake : de beroepen tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 2002 « tot wijziging van het administratief en geldelijk statuut van de leden van het administratief personeel, het vak-, meesters- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs », ingesteld door M.-R. Cornil en A. Lafontaine.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 27 februari 2003 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 28 februari 2003, hebben M.-R. Cornil, wonende te 5590 Ciney, rue de Surlemont 6, en A. Lafontaine, wonende te 5590 Ciney, rue Etienne Lambert 18, beroep tot vernietiging ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 2002 « tot wijziging van het administratief en geldelijk statuut van de leden van het administratief personeel, het vak-, meesters- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 4 september 2002, tweede uitgave).

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 2642 en 2643 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) B.1. Artikel 5 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 17 juli 2002 « tot wijziging van het administratief en geldelijk statuut van de leden van het administratief personeel, het vak-, meesters- en dienstpersoneel van de Rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaal onderwijs » bepaalt : « Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996. » B.2. Uit de elementen van de verzoekschriften tot vernietiging blijkt dat het onderwerp van het beroep beperkt is tot artikel 5 van het bestreden decreet : in het middel wordt immers niet aangegeven in welk opzicht de aangevoerde bepalingen geschonden zouden zijn door de regels op grond waarvan de wedde van de verzoeksters wordt berekend en die meer bepaald vervat zijn in de artikelen 27bis, § 2, en 27quinquies, § 3, c), van het koninklijk besluit van 1 december 1970 « houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs », gewijzigd bij artikel 4 van het aangevochten decreet. Wat bekritiseerd wordt, is het feit dat artikel 5 aan die regels terugwerkende kracht verleent tot 1 januari 1996, datum waarop de wedden van de verzoeksters zijn aangepast, hetgeen zij in rechte hebben betwist. Het feit dat, zoals de verzoekende partijen in hun memorie van antwoord aangeven, de andere bepalingen van het decreet voor hen eveneens nadelig zouden zijn, volstaat niet om te verantwoorden dat het onderwerp van het beroep met die bepalingen moet worden uitgebreid : zij worden overigens alleen bekritiseerd voor zover zij verschillen van de bepalingen die zij vervangen, wat niet kan worden beschouwd als een middel dat is afgeleid uit de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.3. In het middel wordt aangevoerd dat de terugwerkende kracht waarin het voormelde artikel 5 voorziet, in de rechtsvordering die de verzoeksters hebben ingesteld voor de arbeidsrechtbank, een inmenging vormt die de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in samenhang gelezen met de artikelen 6.1 en 13 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, doordat de bepalingen waaraan aldus terugwerkende kracht wordt verleend, op die manier reglementaire bepalingen vervangen waarvan de toepassing het voorwerp vormde van rechtsvorderingen.

B.4. Het enkele feit dat een wetsbepaling met terugwerkende kracht implicaties heeft voor hangende geschillen, betekent niet dat de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie geschonden zouden zijn doordat afbreuk zou worden gedaan aan de jurisdictionele waarborgen die aan alle burgers worden geboden.

B.5. De niet-retroactiviteit van wetten is een waarborg ter voorkoming van rechtsonzekerheid. Die waarborg vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien, op het tijdstip dat die handeling wordt verricht.

De terugwerkende kracht kan enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang, zoals de goede werking of de continuïteit van de openbare dienst. Indien bovendien blijkt dat de terugwerkende kracht tot gevolg heeft dat de afloop van een of meer gerechtelijke procedures in een welbepaalde zin wordt beïnvloed of dat rechtscolleges verhinderd worden zich uit te spreken over een rechtsvraag, vergt de aard van het in het geding zijnde beginsel dat uitzonderlijke omstandigheden of dwingende motieven van algemeen belang een verantwoording bieden voor dat optreden van de wetgever, dat ten nadele van een categorie van burgers inbreuk maakt op de jurisdictionele waarborgen die aan allen worden geboden.

B.6. In de memorie van toelichting wordt de bedoeling van het bestreden decreet als volgt weergegeven : « De bepalingen van dit decreet hebben tot doel een einde te maken aan de huidige blokkering van meer dan 400 pensioendossiers van leden van het administratief en arbeiderspersoneel van de onderwijsinstellingen van de Franse Gemeenschap. De pensioendossiers werden geblokkeerd wegens de moeilijkheid twee teksten met elkaar te combineren, namelijk de tekst die de bezoldigingsregeling vastlegt en de tekst die de weddeschalen van die twee personeelscategorieën vaststelt.

In 1995 heeft de Regering immers de wedde van die laatste personeelscategorieën willen gelijkstellen met de wedde van de ambtenaren van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, omdat er praktisch gezien grote gelijkenissen waren wat opdrachten en ambten betreft.

Daartoe heeft de Regering zich bij het redigeren van het besluit dat de weddeschalen vaststelt, geconformeerd aan de mechanismen van geldelijke opklimming van de ambtenaren van het Ministerie, waarvan de opvatting berust op het begrip ' niveau-anciënniteit '.

Dat begrip komt echter niet voor in de teksten die betrekking hebben op het personeel dat in de onderwijsinstellingen werkt. Dat zal worden opgemerkt door het Rekenhof op het ogenblik dat leden van het betrokken personeel op pensioen worden gesteld, waarbij het Rekenhof heeft beslist dat hun dossiers geblokkeerd zouden worden zolang het reglementair probleem niet zou zijn opgelost.

Het doel van deze tekst bestaat dan ook erin de bezoldigingsregeling van 1 december 1970 te wijzigen en ze aan te passen aan het mechanisme van geldelijke opklimming per ambtengroep dat vervat is in het besluit van de Regering van 15 maart 1995 tot vaststelling van de weddeschalen voor het administratief en arbeiderspersoneel van de onderwijsinstellingen van de Franse Gemeenschap.

Zo worden drie ambtengroepen vastgelegd, waaraan telkens een weddeschalengroep is verbonden; die drie groepen stemmen overeen met de verschillende niveaus van de equivalente ambten bij het Ministerie van de Franse Gemeenschap. [...] Ten slotte moet worden opgemerkt dat het geheel van de ingevoerde mechanismen slechts een officiële bekrachtiging is, binnen de bezoldigingsregeling, van de concrete toepassing die krachtens een ministeriële beslissing aan de voormelde teksten werd gegeven, teneinde de bezoldigingsregeling een duidelijke juridische grondslag te geven.

Bovendien is het onontbeerlijk, zoals de Raad van State heeft aangenomen, dat de tekst uitwerking heeft vanaf 1 januari 1996, omdat vanaf die datum de weddeschalengroepen toepasselijk zijn gemaakt; bovendien kunnen de pensioendossiers van de betrokken personeelsleden pas door het Rekenhof worden gedeblokkeerd indien wordt aangegeven dat de wijze van toepassing van het besluit van de Regering van 15 maart 1995 (de wijze waarop men dat besluit concreet heeft toegepast) teruggaat tot de oorspronkelijke datum van toepassing ervan. » (Parl.

St., Parlement van de Franse Gemeenschap, 2001-2002, nr. 288/1, pp. 2 en 3) De verantwoording voor de terugwerkende kracht die op die manier in de memorie van toelichting werd gegeven, gebeurde naar aanleiding van de opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State, waaraan het voorontwerp van decreet werd voorgelegd : « Volgens de verschillende documenten die als bijlage bij de adviesaanvraag zijn gevoegd, is de terugwerkende kracht van het ontwerp-decreet onontbeerlijk om tegemoet te komen aan de opmerkingen van het Rekenhof, dat vraagt de bezoldigingsregeling van het personeel aan te passen om het begrip ' niveau-anciënniteit ' in te voeren en de berekeningswijze van die anciënniteit te verduidelijken. Volgens de memorie van toelichting heeft het Rekenhof immers 400 pensioendossiers geblokkeerd (940 dossiers volgens het Rekenhof (158ste boek van het Rekenhof (deel 1)), p. 207).

Die personen hebben het voordeel genoten van het stelsel waarin het voorliggende ontwerp voorziet, krachtens een beslissing van de Minister-President van de Franse Gemeenschap van 2 februari 1996.

In de memorie van toelichting moet de terugwerkende kracht worden verantwoord. » (ibid., p. 10) B.7. Er wordt dus aangegeven dat de bepalingen van het bestreden decreet ertoe strekken het probleem op te lossen van de toepassing van de bezoldigingsmaatregelen waarin het voormelde besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 15 maart 1995 voorziet, dat het Rekenhof ertoe had gebracht zijn goedkeuring te weigeren bij het onderzoek van honderden pensioendossiers van personeelsleden. De terugwerkende kracht wordt te dezen verantwoord vanuit de bekommernis, rekening houdend met het standpunt van het Rekenhof, de datum van inwerkingtreding van de voormelde bezoldigingsmaatregelen (1 januari 1996) te laten samenvallen met die van de maatregelen die bestemd zijn om de regelmatige toepassing ervan mogelijk te maken. B.8. Wellicht dient de vraag te worden gesteld of het niet onevenredig was een dergelijke maatregel in een wetsnorm te gieten terwijl de bepaling die daarbij gewijzigd wordt een reglementair besluit is. De decreetgever kon echter ervan uitgaan dat zijn optreden, wegens de omstandigheden die een verbetering van de toepasselijke regelgeving noodzakelijk maakten, niet kon worden beschouwd als een handelwijze die tot doel had rechtzoekenden de jurisdictionele bescherming te ontnemen die zij moeten krijgen tegen het misbruik van terugwerkende kracht.

B.9. In het middel worden uit de internationale rechtsbepalingen die erin worden aangevoerd, geen andere argumenten afgeleid dan die waarop is geantwoord.

B.10. Het middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 3 maart 2004.

De griffier, L. Potoms De voorzitter, M. Melchior

^