gepubliceerd op 12 maart 2004
Uittreksel uit arrest nr. 29/2004 van 3 maart 2004 Rolnummers 2623 en 2645 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 157 van de programmawet van 2 augustus 2002, ingesteld door R. Harnie en J. Vandenbussche en door M. De Mulder en Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 29/2004 van 3 maart 2004 Rolnummers 2623 en 2645 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 157 van de programmawet van 2 augustus 2002, ingesteld door R. Harnie en J. Vandenbussche en door M. De Mulder en anderen.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, L. Lavrysen en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 februari 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 4 februari 2003, hebben R.Harnie, wonende te 1640 Sint-Genesius-Rode, Dorpstraat 122, en J. Vandenbussche, wonende te 2547 Lint, Koning Albertstraat 156, bus 1, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 157 van de programmawet van 2 augustus 2002 (tijdelijke niet-indexering van weddebijslagen, toelagen en vergoedingen toegekend aan de personeelsleden van de geïntegreerde politie) (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002, tweede uitgave). b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 februari 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 28 februari 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van dezelfde norm, door M.De Mulder, wonende te 1730 Asse, Kespier 36, U. Lenaerts, wonende te 2290 Vorselaar, Groenstraat 19, C. Van Belleghem, wonende te 1500 Halle, Broekborre 196, P. Jansen, wonende te 3960 Bree, Roterstraat 24, F. Heylen, wonende te 2400 Mol, Guido Gezellestraat 2b, H. Le Compte, wonende te 7010 Casteau, avenue d'Ottawa 21, P. Dhoedt, wonende te 8000 Brugge, Karel de Stoutelaan 125, D. Maresceau, wonende te 3201 Aarschot, Franse Linie 57, J. Joos, wonende te 2160 Wommelgem, Raf Verhulstlaan 5v2, D. Buelens, wonende te 2030 Antwerpen, Jan Ympijnstraat 15, D. Houtmeyers, wonende te 2300 Turnhout, Tuinbouwstraat 40, J. Meelberghs, wonende te 2450 Meerhout, Nieuwstraat 22, en M. Tielemans, wonende te 1600 Sint-Pieters-Leeuw, Van der Dilftlaan 1.
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 2623 en 2645 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 157 van de programmawet van 2 augustus 2002, dat bepaalt : « Tot en met 31 december 2003, hebben de reglementaire bepalingen waardoor de bedragen van de weddebijslagen, toelagen en vergoedingen bedoeld in het tweede lid, worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, slechts uitwerking binnen de volgende perken : 1o zij hebben geen uitwerking bij de twee eerste indexaanpassingen die zich tussen de datum van inwerkingtreding van dit artikel en 31 december 2003 zouden voordoen; 2o vanaf 1 januari 2004 of vanaf de derde indexering, indien deze zich voordoet gedurende de periode bedoeld in 1o, hebben zij opnieuw uitwerking alsof deze nooit onderbroken werden tijdens de in 1o bedoelde periode.
De weddebijslagen, toelagen en vergoedingen waarop het eerste lid toepassing vindt, zijn : 1o de weddebijslag bedoeld in artikel XI.II.17 RPPol; 2o de toelagen bedoeld in deel XI, titel III, hoofdstukken III tot X RPPol; 3o de vergoedingen bedoeld in deel XI, titel IV, hoofdstukken II tot VI RPPol; 4o de vergoedingen bedoeld in deel XI, titel IV, hoofdstuk VII RPPol, met uitzondering van deze bedoeld in afdeling 4, en in artikel XI.IV.106; 5o de toelagen bedoeld in de artikelen XII.XI.20, XII.XI.21, XII.XI.23 en XII.XI.51 RPPol; 6o de weddebijslag bedoeld in artikel XII.XI.86 RPPol. » B.1.2. Artikel 157, tweede lid, verwijst naar bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten. Zij hebben betrekking op de weddebijslag voor de uitoefening van een mandaat, de toelage voor dienstprestaties uitgevoerd op een zaterdag, een zondag, een feestdag of tijdens de nacht, de uurtoelage voor bijkomende dienstprestaties, de toelage voor bereikbaar en terugroepbaar personeel, de toelage voor een ononderbroken dienst van meer dan vierentwintig uur, de functietoelage, de toelage voor de opleider, de forfaitaire toelage voor bepaalde personeelsleden die belast zijn met de uitvoering van bepaalde opdrachten in het raam van de uitvoering van het federale immigratiebeleid, de toelage voor de mentor, de toelage « Brussels Hoofdstedelijk Gewest », de tweetaligheidstoelage, de toelage voor gelegenheidsluchtvaartprestaties,de toelage voor onderwijsopdrachten, de selectietoelage, het zeegeld, de vergoeding voor werkelijke onderzoekskosten, de vergoeding voor telefoonkosten, de vergoeding voor het onderhoud van een politiehond, de vergoeding voor het onderhoud van het uniform, de vergoeding voor vaste dienst bij de SHAPE, de vergoeding voor maaltijd- en verblijfkosten gedurende een dienstverplaatsing verricht in België of gedurende een consigne of een onverwachte operatie, de vergoeding van de trajectkosten als gevolg van dienstverplaatsingen (met uitzondering van de kilometervergoeding), de vergoeding van de verhuiskosten, de overgangstoelage voor bepaalde personeelsleden, de compenserende toelage voor bepaalde personeelsleden, de bijkomende toelage voor bepaalde personeelsleden en de weddebijslag voor de personeelsleden die voorheen het statuut van militair hadden.
B.1.3. Krachtens artikel 207 van dezelfde wet heeft artikel 157 uitwerking met ingang van 1 januari 2002.
B.2.1. Het eerste middel in de zaak nr. 2623 is afgeleid uit een schending van het algemeen rechtsbeginsel van niet-retroactiviteit.
B.2.2. Zelfs indien het middel zo kan worden begrepen dat daarin een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet wordt aangevoerd, in samenhang gelezen met het voormelde beginsel, vloeit de terugwerkende kracht niet voort uit artikel 157 maar uit artikel 207, dat niet wordt aangevochten.
Het middel kan niet worden aangenomen.
B.3.1. Het tweede middel in de zaak nr. 2623 is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat alleen voor de politiediensten twee indexsprongen worden toegepast.
B.3.2. De politiediensten hebben een eigen geldelijk statuut. Zoals blijkt uit B.1.2 wordt dat statuut gekenmerkt door het bestaan van een groot aantal weddebijslagen, toelagen en vergoedingen.
De bestreden bepaling heeft tot gevolg dat de bedoelde weddebijslagen, toelagen en vergoedingen gedurende twee jaar niet worden geïndexeerd.
Die maatregel draagt ertoe bij de uitgaven te beperken die de herstructurering van de politiediensten met zich meebrengt. Het feit dat alleen de politiediensten aan de maatregel worden onderworpen, vertoont derhalve een objectief en pertinent karakter.
Nu de maatregel geen betrekking heeft op de wedden, doch enkel op de vermelde weddebijslagen, toelagen en vergoedingen, doet hij geen onevenredige gevolgen ontstaan.
B.3.3. Het middel kan niet worden aangenomen.
B.4.1. Het middel in de zaak nr. 2645 is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat de bestreden bepaling een onderscheid instelt tussen de personeelsleden van de politiediensten die aanspraak kunnen maken op de weddebijslagen, toelagen en vergoedingen die aan de index gekoppeld blijven en de personeelsleden die aanspraak kunnen maken op de weddebijslagen, toelagen en vergoedingen waarvan de koppeling aan de index wordt losgelaten tot 31 december 2003 en, in ondergeschikte orde, doordat de bestreden bepaling geen onderscheid instelt tussen de personeelsleden van de federale politie en de personeelsleden van de lokale politie.
B.4.2. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden geschonden zijn, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.
B.4.3. Nu de verzoekende partijen nergens preciseren welke personeelsleden van de politiediensten aanspraak kunnen maken op de weddebijslagen, toelagen en vergoedingen die aan de index gekoppeld blijven en evenmin verduidelijken waarom de personeelsleden van de politiediensten behorend tot de federale politie en de personeelsleden van de politiediensten behorend tot de lokale politie verschillend zouden moeten worden behandeld, blijkt niet in welk opzicht de bestreden bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zou schenden.
Het middel is onontvankelijk.
Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 3 maart 2004.
De griffier, L. Potoms De voorzitter, A. Arts