Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 08 maart 2004

Uittreksel uit arrest nr. 11/2004 van 21 januari 2004 Rolnummer 2627 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Brussel. Het Arbitragehof, samengest wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
arbitragehof
numac
2004200609
pub.
08/03/2004
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 11/2004 van 21 januari 2004 Rolnummer 2627 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Brussel.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters L. François, M. Bossuyt, A. Alen, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 29 januari 2003 in zake de n.v. Socatra en de n.v.

Sobestel tegen de vennootschap naar Italiaans recht Impregilo SpA en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 6 februari 2003, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is het, in de zin van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, discriminerend artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek in die zin te interpreteren dat de partij die haar hoofdconclusies niet binnen de voorgeschreven termijn heeft neergelegd en die, in het geval waarin zij verwerende of geïntimeerde partij is, geen enkel procedurestuk heeft neergelegd, niet meer mag pleiten ? » (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag is gesteld in volgende bewoordingen : « Is het, in de zin van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, discriminerend artikel 747, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek in die zin te interpreteren dat de partij die haar hoofdconclusies niet binnen de voorgeschreven termijn heeft neergelegd en die, in het geval waarin zij verwerende of geïntimeerde partij is, geen enkel procedurestuk heeft neergelegd, niet meer mag pleiten ? » B.2. Artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek waarvan paragraaf 2 het onderwerp vormt van de prejudiciële vraag, bepaalt : « § 1. De verweerder beschikt om zijn conclusie te nemen over één maand na overlegging van de stukken.

De eiser beschikt over één maand om hem te antwoorden.

De verweerder beschikt over vijftien dagen voor zijn wederantwoord.

De partijen kunnen de termijnen in der minne wijzigen. § 2. De voorzitter of de door hem aangewezen rechter kan, op verzoek van ten minste een van de partijen, de termijnen om conclusie te nemen bepalen.

Het verzoek wordt gericht aan de voorzitter of aan de door hem aangewezen rechter door middel van een verzoekschrift dat de reden bevat waarom hij andere termijnen zou moeten bepalen en dat de gewenste termijnen aangeeft. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de advocaat van de partij of, bij diens ontstentenis, door de partijen zelf en het wordt ter griffie neergelegd in zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn. Het wordt door de griffier bij gerechtsbrief aan de andere partijen ter kennis gebracht en, in voorkomend geval, bij gewone brief aan hun advocaten.

De andere partijen kunnen, binnen vijftien dagen na de verzending van de gerechtsbrief, op dezelfde wijze hun opmerkingen aan de voorzitter of aan de door hem aangewezen rechter doen toekomen.

Binnen acht dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in het voorgaande lid of na de neerlegging van het verzoekschrift wanneer het uitgaat van alle betrokken partijen, doet de voorzitter of de door hem aangewezen rechter uitspraak op stukken, behalve wanneer hij het noodzakelijk acht de partijen te horen, in welk geval zij bij gerechtsbrief worden opgeroepen; de beschikking wordt binnen acht dagen na de zitting gewezen.

De voorzitter of de door hem aangewezen rechter bepaalt de termijnen om conclusie te nemen en de rechtsdag. Tegen de beschikking staat geen enkel rechtsmiddel open.

Onverminderd de toepassing van de uitzonderingen bedoeld in artikel 748, §§ 1 en 2, worden de conclusies die zijn overgelegd na het verstrijken van de termijnen bedoeld in het voorgaande lid, ambtshalve uit de debatten geweerd. Op de rechtsdag kan de meest gerede partij een op tegenspraak gewezen vonnis vorderen. » B.3. Het staat niet aan het Hof een verschil in behandeling te onderzoeken waarbij het zelf de te vergelijken categorieën zou moeten omschrijven.

De bewoordingen van de prejudiciële vraag geven op geen enkele wijze aan waarin het verschil in behandeling bestaat dat zou volgen uit het in het geding zijnde artikel 747, § 2, en dat de verwijzende rechter aan het Hof voorlegt. Bovendien geeft de motivering van het arrest niet op ondubbelzinnige wijze aan op welke manier dat euvel zou kunnen worden verholpen.

B.4. De prejudiciële vraag dient onontvankelijk te worden verklaard.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag is onontvankelijk.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 januari 2004.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^