gepubliceerd op 20 februari 2004
Uittreksel uit arrest nr. 22/2004 van 4 februari 2004 Rolnummers 2653, 2657 en 2658 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving, ingesteld do Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter A. Arts en rechter P. Martens, waarnemend voorzitt(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 22/2004 van 4 februari 2004 Rolnummers 2653, 2657 en 2658 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving, ingesteld door R. Duchatelet, B. De Wever, K. Van Hoorebeke en E. Beysen.
Het Arbitragehof, samengesteld uit voorzitter A. Arts en rechter P. Martens, waarnemend voorzitter, en de rechters R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 5 en 6 maart 2003 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 6 en 7 maart 2003, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 januari 2003) door : - R. Duchatelet, wonende te 2100 Deurne, E. Van Steenbergenlaan 52; - B. De Wever, wonende te 2600 Berchem, Neptunusstraat 78, en K. Van Hoorebeke, wonende te 9840 De Pinte, Sparrenstraat 9; - E. Beysen, wonende te 2610 Wilrijk, Dr. Donnyplein 14.
De vorderingen tot schorsing van voormelde norm zijn verworpen bij de arresten nrs. 46/2003, 47/2003 en 48/2003 van 10 april 2003, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 juli 2003 en van 4 augustus 2003.
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 2653, 2657 en 2658 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) B.1. Artikel 16 van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving bepaalt dat in titel IV van het Kieswetboek een hoofdstuk IVbis wordt ingevoegd, dat artikel 165bis omvat, luidend als volgt : « HOOFDSTUK IVbis . - Gemeenschappelijke bepaling voor de zetelverdeling voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, ongeacht of er lijstenverbinding is, en van de Senaat Art. 165bis . - Worden enkel toegestaan voor de zetelverdeling : 1o voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers : a) de lijsten die minstens 5 % van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen in de kieskring behaald hebben, zonder afbreuk te doen aan wat in b) en c) bepaald wordt voor de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven;b) de lijsten van Franssprekende kandidaten die in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde minstens 5 % van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van al deze lijsten behaald hebben;c) de lijsten van Nederlandssprekende kandidaten en de lijsten van kandidaten die in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en in de kieskring Leuven, minstens 5 % van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van al deze lijsten behaald hebben. 2o voor de verkiezing van de Senaat, de lijsten die minstens 5 % van het algemeen totaal van de geldig uitgebrachte stemmen ten gunste van de lijsten die voorgedragen zijn voor het Nederlandse kiescollege of het Franse kiescollege, naargelang van het geval, behaald hebben. » B.2. In het arrest nr. 30/2003 van 26 februari 2003 was het Hof van oordeel dat aan de voorwaarden voor de schorsing is voldaan in zoverre de bestreden bepalingen van de wet van 13 december 2002 « tot wijziging van het Kieswetboek evenals zijn bijlage » en van de wet van 13 december 2002 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving betrekking hebben op de organisatie van de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers in de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde en Leuven en op de lijstenverbinding tussen Franstalige lijsten die zijn voorgedragen in de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde en lijsten neergelegd in de kieskring Waals-Brabant.
Bijgevolg heeft het Hof onder meer artikel 16 van de laatstgenoemde wet geschorst in zoverre het voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers van toepassing is op de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Nijvel.
In het arrest nr. 73/2003 van 26 mei 2003 heeft het Hof dat artikel vervolgens vernietigd in zoverre het voor de verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers van toepassing is op de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Nijvel.
B.3. In dezelfde arresten heeft het Hof zich uitgesproken over middelen gericht tegen de bestreden bepaling, afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 62, 63 en 68 van de Grondwet, met artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en met artikel 14 van dat Verdrag, doordat een kiesdrempel van vijf procent wordt ingevoerd. In het arrest nr. 73/2003 oordeelde het Hof als volgt : « B.19.1. De verzoekende partijen voeren aan dat de ingevoerde kiesdrempel afbreuk doet aan de evenredige vertegenwoordiging (enig middel in de zaken nrs. 2603 en 2605 en eerste middel in de zaak nr. 2621).
B.19.2. Een stelsel van evenredige vertegenwoordiging houdt in dat de mandaten over de kandidatenlijsten en kandidaten worden verdeeld in verhouding tot het aantal stemmen dat ze behaalden.
B.19.3. Om aan de vereisten van artikel 3 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens te voldoen, kunnen de verkiezingen zowel volgens een stelsel van evenredige vertegenwoordiging als volgens een meerderheidsstelsel worden gehouden.
Zelfs indien de verkiezingen volgens een stelsel van volstrekt evenredige vertegenwoordiging plaatsvinden, kan niet worden vermeden dat een aantal stemmen - de zogenaamde reststemmen - verloren gaat.
Zoals artikel 3 niet inhoudt dat de zetelverdeling een exacte weerspiegeling van de stemaantallen dient te zijn, staat het in beginsel niet eraan in de weg dat een kiesdrempel wordt ingesteld teneinde de fragmentering van het vertegenwoordigend orgaan te beperken.
B.19.4. Krachtens de artikelen 62 en 68 van de Grondwet geschieden de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat door de wet wordt vastgesteld. Die bepalingen verhinderen weliswaar dat de verkiezingen volgens een meerderheidsstelsel worden gehouden, maar zij staan niet eraan in de weg dat de wetgever redelijke beperkingen op het stelsel van evenredige vertegenwoordiging aanbrengt met het oog op het verzekeren van de goede werking van de democratische instellingen.
B.19.5. Elk verschil in behandeling tussen kiezers en tussen kandidaten moet evenwel in overeenstemming zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.19.6. Een kiesdrempel maakt het voor kleinere partijen moeilijker om een zetel te behalen. Daardoor kunnen grotere partijen een groter aantal zetels verwerven dan wanneer er geen kiesdrempel zou bestaan.
Aldus strekt een kiesdrempel ertoe de ' versnippering van het politieke landschap ' tegen te gaan (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50 1806/1, p. 7).
De invoering van een kiesdrempel kan niet los worden gezien van een andere, reeds vermelde wijziging in de kieswetgeving. Door de kieskringen voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers in de regel te vergroten tot het niveau van de provincies, heeft de wetgever een maatregel genomen die het voor kleinere partijen gemakkelijker maakt om een zetel te behalen.
B.19.7. Een wettelijke kiesdrempel heeft slechts gevolgen wanneer hij hoger ligt dan de ' natuurlijke drempel ' om een zetel te behalen.
Volgens de parlementaire voorbereiding zou, wat de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers betreft, de wettelijke kiesdrempel enkel effect sorteren in de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50 1806/8, p. 9).
B.19.8. In het licht van de doelstelling van de bestreden maatregel en rekening houdend met zowel de vergroting van de kieskringen als de geringe hoogte van de kiesdrempel, kan hij niet als een onevenredige beperking van het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging worden beschouwd.
B.19.9. Het middel kan niet worden aangenomen. » B.4.1. De verzoekende partij in de zaak nr. 2653 voert opnieuw het « algemeen discriminerend effect van de kiesdrempel » aan.
De verzoekende partijen in de zaken nrs. 2657 en 2658 voeren aan dat de bestreden bepaling een schending inhoudt van de artikelen 10 en 11, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 62, tweede lid, en artikel 63, §§ 2 en 3, van de Grondwet en met artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat een kiesdrempel wordt ingevoerd, waardoor in meerdere kieskringen voor de Kamer partijen of kandidaten geen zetel zullen behalen, ook al behalen zij de uit het grondwettelijke systeem voortvloeiende kiesdeler, en al zullen partijen of kandidaten in andere kieskringen met een gelijksoortig aantal stemmen wel een zetel kunnen behalen.
B.4.2. Om de redenen die werden uiteengezet in het arrest nr. 73/2003 van 26 mei 2003 en die hiervoor zijn weergegeven in B.3, schendt de bestreden bepaling niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de andere aangevoerde bepalingen.
Artikel 63 van de Grondwet heeft niet de draagwijdte die de verzoekende partijen eraan geven. Zij zetten daarenboven niet uiteen in welk opzicht het in aanmerking nemen van artikel 25 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten tot een andere conclusie zou leiden.
B.5.1. De verzoekende partijen voeren tevens aan dat de bestreden bepaling, na de gedeeltelijke schorsing en vernietiging, een verschil in behandeling invoert tussen de kiezers en de kandidaten van de kieskringen Brussel-Halle-Vilvoorde, Leuven en Nijvel, waar voor de Kamerverkiezingen geen kiesdrempel geldt, en die van de andere kieskringen, waar voor de Kamerverkiezingen wel een kiesdrempel geldt.
Dat verschil in behandeling zou niet in overeenstemming zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.5.2. De verzoekende partijen vragen het Hof in werkelijkheid de onthouding van de wetgever af te keuren om reeds onmiddellijk na het voormelde schorsingsarrest, het verschil in behandeling dat volgens hen het gevolg is van dat arrest ongedaan te maken. Daaruit volgt dat de middelen niet zijn gericht tegen een norm waarvan het Hof kennis kan nemen krachtens artikel 1, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.
Om die redenen, het Hof verwerpt de beroepen.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 4 februari 2004.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.