Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 24 november 2003

Uittreksel uit arrest nr. 107/2003 van 22 juli 2003 Rolnummer 2711 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 40, 67 en 68, eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals aangevuld respectievelijk bij de artikel Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henn(...)

bron
arbitragehof
numac
2003201731
pub.
24/11/2003
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 107/2003 van 22 juli 2003 Rolnummer 2711 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 40, 67 en 68, eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals aangevuld respectievelijk bij de artikelen 60, 61 en 62 van de programmawet van 8 april 2003, ingesteld door M. Hanssen en B. Mailleux.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe en E. Derycke, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 juni 2003 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 5 juni 2003, hebben M. Hanssen, wonende te 3600 Genk, Stalenstraat 5, en B. Mailleux, wonende te 3600 Genk, Paardskuil 3, een vordering tot schorsing ingesteld van de artikelen 40, 67 en 68, eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals aangevuld respectievelijk bij de artikelen 60, 61 en 62 van de programmawet van 8 april 2003 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 april 2003).

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van de voormelde wetsbepalingen. (...) II. In rechte (...) B.1. De verzoekende partijen vorderen de schorsing van de artikelen 60, 61 en 62 van de programmawet van 8 april 2003, waarbij respectievelijk de artikelen 40, 67 en 68, eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997 werden aangevuld.

Die bepalingen luiden : «

Art. 60.Artikel 40 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 4 september 2002, wordt aangevuld als volgt : ' De curatoren werken actief en prioritair mee aan het vaststellen van het bedrag van de aangegeven schuldvorderingen van de werknemers van de gefailleerde onderneming, volgens de bepalingen voorzien bij de artikelen 67, tweede lid, en 68, eerste en vierde lid. '

Art. 61.Artikel 67 van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : ' Uiterlijk drie dagen voor de zitting bepaald voor het afsluiten van het proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen, hebben de curatoren de verplichting om aan elke werknemer die een schuldvordering indiende een advies te overhandigen met kennisgeving van de redenen van betwisting van het principe van de ingediende schuldvordering of een gemotiveerd voorstel te doen tot vaststelling van het totale of provisionele bedrag van de verschuldigde som. Het advies of voorstel wordt geviseerd door de rechter-commissaris. '

Art. 62.Artikel 68, eerste lid, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt : ' Behalve bij andersluidend bericht van de betrokken werknemer, uiterlijk op de zitting bepaald voor het afsluiten van het proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen, wordt het voorstel tot vaststelling van het totale of provisionele bedrag van de schuldvordering zoals voorzien bij artikel 67, tweede lid, aangenomen voor het deel opgenomen in het proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen. ' » Ten aanzien van de excepties B.2.1. Volgens de Ministerraad is het Hof niet bevoegd om de bestreden bepalingen te toetsen aan beginselen waarvan de verzoekende partijen de schending aanvoeren, namelijk de « zogenaamde regel van het belangenconflict » en « het recht op een loyale justitie ».

B.2.2. Nu de verzoekende partijen in hoofdorde de schending aanvoeren van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, is het Hof bevoegd om van het beroep tot vernietiging en van de vordering tot schorsing kennis te nemen en dient het Hof die exceptie van onbevoegdheid, in dit stadium van de procedure, niet nader te onderzoeken.

B.3.1. Volgens de Ministerraad is het beroep tot vernietiging niet ontvankelijk om twee redenen : het verzoekschrift zou geen uiteenzetting van de middelen bevatten en de verzoekende partijen zouden niet van het vereiste belang doen blijken.

B.3.2. Uit het beperkte onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging waartoe het Hof in het kader van de vordering tot schorsing is kunnen overgaan, blijkt niet dat het beroep tot vernietiging - en dus de vordering tot schorsing - onontvankelijk moet worden geacht.

B.3.3. Enerzijds, blijkt uit het verzoekschrift dat de verzoekende partijen de redenen uiteenzetten waarom de bestreden bepalingen het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel zouden schenden, zodat in dit stadium van de procedure niet blijkt dat het verzoekschrift niet zou voldoen aan artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

Anderzijds, kunnen de verzoekende partijen door de bestreden bepalingen worden geraakt in hun hoedanigheid van curator van een faillissement.

B.4. De excepties van de Ministerraad worden verworpen.

Ten aanzien van de vordering tot schorsing B.5. Naar luid van artikel 20, 1o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.

Wat het moeilijk te herstellen ernstig nadeel betreft B.6.1. Ter ondersteuning van hun vordering tot schorsing voeren de verzoekende partijen aan dat de toepassing van de bestreden bepalingen een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen doordat de curatoren worden verplicht adviezen te verlenen of gemotiveerde voorstellen te doen die strijdig kunnen zijn met de grondrechten van de schuldeisers, de werknemers en de gefailleerde.

Bovendien kan volgens hen de toepassing van de bestreden bepalingen aanleiding geven tot vorderingen, hetzij van de werknemers, hetzij van de schuldeisers, hetzij van de gefailleerde, tegen de curator of de Belgische Staat.

B.6.2. Krachtens artikel 22 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 moeten de partijen die de schorsing vorderen, om aan de tweede vereiste van artikel 20, 1o, van die wet te voldoen, in hun verzoekschrift aan het Hof precieze gegevens voorleggen die voldoende bewijzen dat de toepassing van de bestreden bepalingen, op de datum van inwerkingtreding ervan, hun een ernstig en moeilijk te herstellen nadeel kan berokkenen.

De verzoekende partijen laten na zulke gegevens voor te leggen.

Bovendien wordt niet aangetoond dat het nadeel waarop de verzoekende partijen zich beroepen, niet of moeilijk zou kunnen worden hersteld in geval van een eventuele vernietiging van de bestreden bepalingen.

B.6.3. Het risico op een moeilijk te herstellen ernstig nadeel, vereist door artikel 20, 1o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, is niet aangetoond.

B.7. Aangezien niet is voldaan aan één van de voorwaarden vereist bij artikel 20, 1o, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, dient de vordering tot schorsing te worden verworpen.

Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 22 juli 2003.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, A. Arts.

^